FINANCIEEL OVERZICHT
wederzijdse controle zich beperkt tot de inhoud
van de wekelijkse beurzen (couverts). De zegel-
administratie blijft voor de kassier verder de
zelfde, terwijl dan daarbij het wekelijks bezoek
aan de school of klassen komt. Het is duidelijk,
dat deze gang van zaken voor geen enkele
school een bezwaar behoeft te zijn en dat op
deze wijze de laatste tegenstanders overwon
nen kunn'en worden.
Overigens leent deze vorm van sparen zich ook
voor clubs, verenigingen, e.d. om in groeps
verband te sparen. Wij komen hier echter op
een ander terrein, waaraan later meer aandacht
kan worden geschonken.
Min of meer onverwacht heeft het financie
ringsvraagstuk voor de schatkist een, althans
voor buitenstaanders, volkomen nieuw aanzien
gekregen door het jongste besluit der Marshall
instanties inzake het gebruik van het speciale
tegoed van liet Rijk bij de Nederlandsche Bank,
wel te onderscheiden van het vrije tegoed van
de Staat. Tot t Augustus 1948 had het Rijk
hij de Nederlandsche Bank "slechts één enkele
rekening, waarover vrij kon worden beschikt.
Op laatstgenoemde datum werd in de week
staat van onze circulatiebank echter voor het
eerst een „speciale rekening" tot een bedrag
van 41.1 millioen opgenomen, een bedrag,
dat inmiddels geleidelijk tot 421 millio'en is
aangegroeid. Het instellen van deze zeer bij
zondere rekening was vereist op grond van de
aan de Marshall-hulpverlening verbonden voor
waarden. Deze hielden 11.1. de verplichting in
om de guldens, betaald voor dat deel van de
Amerikaanse leveringen, dat als schenking
moet worden beschouwd, uit de schatkist te
houden. Hiervan merkten degenen, die de goe
deren ontvingen evenmin iets als zij, wier leve
ringen met Amerikaanse leningen werden ge
financierd. Immers in beide gevallen moet nor
maal in guldens worden betaald.
De schenking, resp. credietverlening, gaat aan
de particuliere ontvanger van de goederen ge
heel voorbij en heeft louter betrekking op de
Staat.
Bij een totale hulpverlening aan Nederland ge
durende het eerste per 1 Juli 1948 aangevangen
„Marshall-jaar" tot een hedrag van 412 mil
lioen, was aan Nederland de verplichting op
gelegd, hiervan 20 als lening, dus als schuld
aan de Ver. Staten, te beschouwen. De rest,
dus 80 is een regelrechte schenking aan
ons land en behoeft dus nimmer te worden
terugbetaald.
Men kan zich een duidelijk beeld van hetgeen
er in feite gebeurt, maken, wanneer men zich
voor ogen stelt, dat de Nederlandse Staat fei
telijk gratis goederen tot een bedrag van 80
van 412 millioen 330 millioen of 873
millioen ontvangt. Van laatstgenoemd bedrag
moet 5 worden afgestaan voor bekostiging
van de administratie van het Marshall-bureau
in Nederland, zodat netto ca. 830 millioen
voor het eerste hulpjaar cadeau is gegeven. Om
dit laatste bedrag nu draait de hele kwestie.
Indien de Nederlandse regering dit cadeau aan
het volk zou hebben willen doorgeven, zou dit
evenmin als thans geschied kunnen zijn, door
de betrokken leveringen eenvoudig om niet
door te geven. Dan zou immers een betrekke
lijk zeer kleine groep verrijkt zijn, terwijl het
overgrote deel der Nederlanders met ledige
handen zou zijn blijven zitten. Ook de concur
rentieverhoudingen zouden dan natuurlijk ge
heel zijn verwrongen, omdat sommigen niets
en anderen de gewone marktprijs voor dezelfde
goederen betaald zouden hebben. Hieruit blijkt
dus zonneklaar dat, welke weg ook zou worden
gevolgd, in elk geval betaling op normale basis
zou moeten geschieden, waarna eventueel de
pot, gevormd door alle daartegenover in gul
dens staande betalingen, zou kunnen worden
verdeeld. Wanneer wij hier 1111 nog aan toe
voegen, dat zulk een verdeling evenmin plaats
zal hebben, omdat de Staat dat geld te hard
nodig heeft en ook de Amerikanen zulk een
verdeling, die tot grotere vertering zou leiden,
stellig niet zouden goedkeuren, dan zal men
allicht geneigd zijn zich af te vragen, waaruit
dan eigenlijk het voordeel van zulke schenkingen
voor Nederland bestaat. Het antwoord hierop
is eenvoudig zonder deze zouden wij minder
moeten invoeren, omdat wij de Nederland
sche Bank) maar heel weinig buitenlandse be
taalmiddelen (dollars) bezitten, tenzij wij liet
restant van onze buitenlandse bezittingen in
Amerika (in effecten en saldi) verkochten.
Maar zelfs indien wij alles uitverkochten, zou-
17
o