doen. De spaarders zijn vrij om met hun geld
te gaan naar de bank van hun keuze.
Dat aan de credietverstrekking aan de kleine
boeren niet voldoende aandacht wordt besteed,
moet worden ontkend. Een enkele jaren geleden
ingestelde enquête over verstrekte posten hene
den de 300.wees uit, dat toen ongeveer
84.00 van deze posten waren verstrekt, hetgeen
ongeveer 11 van het in totaal verleende
aantal credieten uitmaakte. Het is voor deze
posten altijd moeilijk een voldoende zekerheid
te construeren, behalve dan borgstelling. Deze
aangelegenheid heeft bij voortduring de aan
dacht van de Centrale Bank, maar de huidige
redactie van het Burgerlijk Wetboek maakt een
regeling van deze materie vooralsnog zeer
moeilijk. De Centrale Bank heeft gemeend in
deze ook iets te moeten doen en is dientenge
volge overgegaan tot de oprichting van de afde
ling C van het Onderling Waarborgfonds. Dit
fonds kan zich in daarvoor in aanmerking ko
mende gevallen garant stellenechter kan dit
niet onbeperkt geschieden.
Dan kwam in het kader van de credietverlening
door de boerenleenbanken nog een tweetal on
derwerpen ter sprake, waarover thans een
enkele opmerking zal worden gemaakt.
In de eerste plaats Werd vanuit de vergadering
gevraagd naar de mogelijkheid van financiering
der grotere objecten op liet gebied van de land
bouw. Men achtte het van belang om deze
financiering, welke ligt op het gebied van land
en tuinbouw, geheel in eigen hand te houden.
Het tweede onderwerp betrof de verruiming
van de verlening van bedrijfscredieten, waar
door meer spreiding zou kunnen komen in de
aflevering der producten, zodat de hoeren niet
genoodzaakt zouden zijn hun producten tegen
een ongunstige prijs af te zetten. In dit verband
achtte men de vorming van coöperatieve orga
nisaties, die zich inzonderheid zouden bewegen
op het gebied van de afzet der producten, ge
wenst en credietverlening aan deze organisaties
wellicht juister dan die aan de individuele
boeren.
Met de financiering van grotere objecten op
het gebied van land- en tuinbouw, aldus de be
antwoording vanwege de Centrale Bank, zijn in
de huidige omstandigheden millioenen guldens
gemoeid.
In het algemeen mag ten aanzien van deze
financiering worden opgemerkt, dat het risico
hiervan in geen geval uitsluitend op de crediet-
verstrekkende landbouwcoöperaties mag komen
te rusten. Zeer gewenst zou het zijn, als een
aanzienlijk gedeelte van het benodigde kapitaal
in de vorm van aandelenkapitaal (zoals bij de
coöp. strocarton- en aardappelmeelfabrieken
vroeger gebruikelijk was) werd bijeengebracht
of dat de leden deelnamen in een uit te geven
lening, terwijl dan op grond van een goed ge
regelde en voldoende aansprakelijkheid de res
terende benodigde gelden bij cle Grondkapitaal-
bank zouden kunnen worden opgenomen. In
dien coöperaties geen voldoende aansprakelijk
heid hunner leden kennen, zit men al direct met
de moeilijkheid van onvoldoende zekerheid.
De Centrale Bank erkent gaarne de grote moei
lijkheden, welke er momenteel op het gebied
van land- en tuinbouw bestaan, maar het is ten
zeerste de vraag of in ruimere credietverlening
zonder meer de oplossing voor deze moeilijk
heden kan worden gevonden. Inzonderheid mag
ook worden gewezen op de risico's, welke aan
deze financiering verhonden zijn. Als voorbeeld
kunnen genoemd worden de pogingen, welke wor
den aangewend 0111 te komen tot een spreiding
in de afzet van fruit. Allerwege is men thans
doende met de bouw van koelhuizen, hetgeen
grote kapitalen vergt. De nadruk moet steeds
gelegd worden op een gezonde opzet. Iedere
sector van de landbouwcoöperatie moet aller
eerst trachten de conjunctuurrisico's zelf op te
vangen.
Een volgend facet van de taak der boerenleen
banken, welke in bespreking kwam, was de
kwestie van de rentetarieven.
Opgemerkt werd vanuit de vergadering, dat de
marge tussen de door de boerenleenbanken ge
vraagde en de door deze banken te vergoeden
rente zo klein mogelijk diende te zijn.
In bespreking komt ook het feit, dat door de
boerenleenbanken (èn door de Centrale Bank)
aan publiekrechtelijke lichamen vaak gelden wor
den geleend tegen een rente, welke lager is dan die
welke de individuele credietnemers aan de ban
ken moeten betalen. Moeten de boerenleenban
ken en de Centrale Bank de hen toevertrouwde
gelden, die toch hoofdzakelijk van de boeren
afkomstig zijn, niet in de eerste plaats uitlenen
aan de landbouw tegen zo laag mogelijke rente?
Voorts achtte men het verstrekken van leningen
tegen lage rente aan overheidslichamen een be
wijs voor een te groot vertrouwen, dat men van
de zijde der boerenleenbanken en der Centrale
Bank blijkbaar in de overheid heeft.
1 2