gen i1/2 of minder, dan moeten ze toch kun
nen uitlenen tegen 3 en geen 3/2 vragen.
Dit is dus wel in lijnrechte tegenspraak tot de cri-
tiek uit het niet-agrarische kamp, die, zoals wij
hiervoor bereids opmerkten, juist gericht is op het
te geringe verschil tussen debet- en creditrente.
Degenen uit het agrarische kamp, die de rente
voor te verstrekken voorschotten en credieten
door de boerenleenbanken te hoog achten, ver
geten daarbij, dat zelfs de boerenleenbanken
onkosten hebben en dat dit niet slechts het uit
sluitend „voorrecht" is van coöperatieve land
bouwbedrijven en van individuele bedrijven. De
onkosten der boerenleenbanken zijn in verband
met de grote uitbreiding van werkzaamheden
na de bevrijding en met de vele beslommeringen,
die er voor deze banken bestaan, zeer gestegen.
Anderzijds is de belegging van overtollige gel
den tegen voordelige rente in verband met de
goedkoop-geld-politiek der regering niet moge
lijk. Beide redenen dwingen tot het in stand
houden van een behoorlijke marge tussen debet-
en creditrente. Wij hebben berekend, dat zelfs
indien het rendement der door de boerenleen
banken verstrekte bedrijfscredieten 3^2 be
draagt, deze banken in 1949 geen winst van
enige betekenis zullen maken.
Hoe is het te rijmenzo vragen anderen, dat
voor leningen ten behoeve van agrarische doel
einden de rente hoger ligt dan die, welke men
van publiekrechtelijke lichamen vraagt.
Ten aanzien van de rente, welke aan publiek
rechtelijke lichamen mag worden gevraagd, zijn
wij gebonden aan door de overheid opgelegde
grenzen. Kon aan de publiekrechtelijke licha
men een hogere rente worden gevraagd, dan
zouden wij dit zeer zeker doen, want noch de
boerenleenbanken noch de Centrale Bank kun
nen lnm bedrijf op basis van de door de over
heid voor genoemde leningen opgelegde rente
lonend maken. Maar de overtollige middelen der
boerenleenbanken moéten worden afgezet en zo
goed mogelijk rendabel worden gemaakt.
Wij zouden in dit verband een vergelijking wil
len maken met het bekende feit,dat indertijd over
tollige Nederlandse boter in Engeland werd afge
zet tegen een prijs, welke lager was dan die welke
de afnemers in Nederland zelf moesten betalen.
Zowel aan de Centrale Bank als aan de boeren
leenbanken wordt voorts vaak verweten, dat
men bij deze instellingen te veel de belcggings-
mentaliteit huldigt. Ze zouden te angstvallig, te
stroef en te voorzichtig zijn ten aanzien van de
verstrekking van voorschotten en credieten.
Zij, die zo spreken, wijzen daarbij dan op de
duizelingwekkende cijfers van de bij de ge
noemde instellingen beschikbare middelen en zij
dringen er op aan, dat de door de boeren aan
de banken toevertrouwde gelden vlotter aan de
boeren ter beschikking worden gesteld. In het
bijzonder wordt daarbij dan als doel vermeld
de financiering van bewaren en opslaan van
producten, waardoor spreiding in de afzet moge
lijk is en daardoor stimulering of stabilisering
van de prijzen wordt bereikt. Men dringt zelfs
aan op deze wijze van crediet verlenen, al kan
de zekerheid voor dergelijke posten juridisch
niet afdoende worden geconstrueerd.
We stellen hiertegenover de critiek uit de krin
gen van financiën en economie, die het stand
punt innemen, dat elke credietverlening aan
het bedrijfsleven, welke geschiedt uit spaar
gelden, verboden moest worden. Hoezeer ge
grond zou deze critiek zijn, als de zekerheid zou
worden verwaarloosd.
Maar ook denken we in verband met de cri
tiek aangaande mindere vlotheid bij de crediet
verlening aan de verwijten, welke in de depres
siejaren tot de boerenleenbanken werden gericht,
dat deze in tijden van geldovervloed té vlot zijn
geweest met de credietverlening en daardoor
oorzaak van grote moeilijkheden voor leners en
borgen.
Intussen zouden we nog gaarne willen opmer
ken, dat dikwijls bij gebleken noodzakelijkheid
regelingen zijn getroffen om in bijzondere ge
vallen aan redelijke wensen tegemoet te komen.
Wij herinneren hierbij aan het tot stand komen
van de afdeling C van het Onderling Waar
borgfonds, krachtens de bepalingen van'welke
afdeling garantie kan worden verleend voor te
verstrekken bijzondere bedrijfscredieten, voor
credieten aan pioniers in de Noord-Oostpolder,
voor mestvarkencredieten, voor credieten tegen
cessie van veilinggelden, voor credieten voor de
wederopbouw, enz.
We vervolgen met de vaak gestelde vraag
Waarom toch die terughoudendheid ten aanzien
van de verstrekking van leningen op lange ter
mijn zowel bij de boerenleenbanken als bij de
Centrale BankZij beschikken toch over zovele
millioenen?
Wanneer wij putten uit de ervaring, welke wij
thans gedurende een halve eeuw in het land-
bouwcredietwezen hebben opgedaan, dan kun
nen wij constateren, dat er bij de boerenleen
banken perioden van geldovervloed zijn, maar
ook perioden van schaarste. Als voorbeelden
11