gevolg van een versdhil in belangen tussen de
leden-deposanten enerzijds en de leden-crediet-
nemers anderzijds. Van beide kanten zal ten
aanzien van de rentevoet drang worden uitge
oefend, enerzijds voor een zo hoog mogelijke
creditrente en anderzijds voor een zo laag mo
gelijke debetrente. Een toegeven aan beider
drang zou de marge tussen debet- en creditrente
dusdanig verkleinen, dat zij te gering zou zijn
om te kunnen komen tot een behoorlijke ver
sterking van de reserves.
Posthumus Meyjes zegt in zijn zo juist ge
noemd werk „Bankpolitiek" in een andere voet
noot
„Nog steeds zijn er boerenleenbanken,, die met
trots wijzen op haar provisie-vrije rekeningen
en op het ridicuul geringe verschil tussen haar
debet- en creditrente. Wanneer de funeste ge
volgen sullen komen, is slechts een kwestie van
tijd."
Tn het door de critiek vermelde ten aanzien
van onvoldoende reservevorming schuilt een
kern van waarheid, hoewel de noodzakelijkheid
van voldoende reservevorming meer dan vroe
ger blijkt door te dringen. Inderdaad zijn er
echter nog boerenleenbanken die menen dat
de bovenbedoelde trots gerechtvaardigd is. Dit is
in strijd met de opvattingen van Raiffeisen, die
zelfs zóver ging om de boerenleenbanken te
adviseren, dat haar onkosten uit de provisie
ontvangsten gedekt behoorden te worden.
Wij kunnen niet genoeg de aandacht vestigen
op de noodzakelijkheid voor de boerenleenban
ken om er zorg voor te1 dragen, dat haar ex
ploitatierekening met een dusdanig overschot
sluit, dat de reserves der boerenleenbanken
jaarlijks behoorlijk kunnen worden versterkt.
Een jaarlijkse toename dier reserves met
1/3 °/c van het balanstotaal moet, hoe beschei
den overigens ook, toch wel als richtsnoer wor
den vastgehouden.
Nog enkele andere punten worden door de cri
tiek, uitgeoefend door haute finanoe" en eco
nomen, naar voren gebracht. Zo meent men,
dat de liquiditeit der boerenleenbanken onvol
doende verzorgd is. Door de éénzijdigheid der
landbouwbedrijven zou een onvoldoende stabi
liteit te verwachten zijn. Immers, zo redeneert
men, de door de boerenleenbanken verleende
credieten gelijken bedenkelijk veel op credieten,
die voor lange termijn zijn verstrekt (kapitaal-
marktcredietenjterwijl de middelen, waaruit
de boerenleenbanken deze credieten verstrek
ken, niet op lange termijn aan de banken zijn
toevertrouwd (dus geen kapitaalmarktmiddelen
zijn). De aan de banken toevertrouwde midde
len zijn integendeel op korte termijn opvraag
baar. Wij zouden hiertegenover willen opmer
ken, dat men bij deze redenering geen aandacht
besteedt aan de gedifferentieerde structuur van
de landbouw, noch aan het feit, dat de boeren
leenbanken ook de zeer gezochte spaarinstitu-
ten zijn van de niet-agrarische kringen op het
platteland en dat in het verleden gebleken is,
dat de spaargelden der boerenleenbanken een
zeer stabiel karakter hebben, zelfs in tij den van
grote beroering.
Anderzijds willen wij ten aanzien van de critiek
op de liqniditeitspositie der boerenlenhanken
gaarne toegeven, dat op dit punt de grootst
mogelijke voorzichtigheid geboden is. Ten aan
zien van de credietverlening zijn door de Cen
trale Bank dan ook voorschriften gegeven, die
alle tot doel hebben de handhaving van een vol
doende liquiditeit, niet alleen voor de afzonder
lijke boerenleenbanken, maar ook voor de orga
nisatie in haar geheel.
Voorzichtigheid bij het verlenen van credieten
op lange termijn is dringend geboden, vooral nu
in tegenstelling tot het verleden meer on
eigenlijke spaargelden zijn gedeponeerd.
Thans de critiek van de agrarische zijde.
Waarom toch, zo zegt men daar, die voortdu
rende aandrang tot versterking van de reserves?
Is het wel zo noodzakelijk, dat wij in dit opzicht
zorgen voor het nageslacht? Zal dit niet voor
zich zelf moeten zorgen? Bovendien zijn de
leden der boerenleenbanken toch onbeperkt aan
sprakelijk en zij vormen (zo drukte een afge
vaardigde van één onzer boerenleenbanken zich
eens uit) derhalve de levende reserve onzer
organisatie.
Wij menen te mogen opmerken, dat het nage
slacht voldoende zorgen voor izich zelf zal krij
gen en ons zeer zeker niet dankbaar zal zijn
voor een erfenis van boerenleenbanken zonder
ruggegraat. En wat de „levende reserve" aan
gaat, deze zal er ook in de toekomst niet van
gediend zijn een operatie te ondergaan, die haar
het leven of althans verscheidene ribben zon
kunnen kosten.
Anderen zijn er, die beweren, dat de rente voor
door de boerenleenbanken te verstrekken voor
schotten en credieten te hoog is. Als de boeren
leenbanken, zo zegt men dan, voor spaargelden
tot 2.500.een rente van bij voorbeeld
2fj °/c of 2°/o geven en voor hogere bedra-
10