eigener beweging een herziening van de waarde van de gulden tegenover de dollar en het goud zou wensen. Dit is allerminst het geval. Im mers, een land, dat belangrijk meer moet in voeren dan het kan exporteren, kan er niet bij gebaat zijn, indien zijn geldeenheid in waarde wordt verlaagd. En wel om de voor de hand liggende reden, dat de extra-bate, die zulks voor de export met zich mede zou brengen, dub bel en dwars te niet wordt gedaan door de stij ging van de importprijzen-in-guldens, die uit zulk een devaluatie voortvloeit. In 1948 bedroeg- de invoer 4.924 en de uitvoer 2.670 millioen, zodat er voor 2.254 millioen meer werd in- dan uitgevoerd. Gesteld een ogenblik, dat de gulden tegenover de dollar en dientengevolge automatisch tegenover alle andere valuta's, indien deze ten minste niet tegelijkertijd tegen over de dollar in dezelfde mate zouden worden gewijzigd met 50 in waarde zou zijn verlaagd, zodat een dollar niet meer zoals thans 2.65, doch 5.50 zou kosten dan zou het invoeroverschot ook tweemaal zo groot, dus 4.508 millioen, geweest zijn, waardoor Neder lands betalingspositie veel moeilijker zou zijn geworden. Dit zou ten minste het geval zijn, in dien de hoeveelheid van de in- en uitvoer niet door de devaluatie zou zijii beïnvloed, hetgeen natuurlijk in strijd met de waarheid is, omdat een devaluatie altijd automatisch de invoer remt omdat die duurder is geworden en de uitvoer, die voor het buitenland goedkoper is geworden stimuleert. Het zal in elk geval duidelijk zijn, dat slechts indien Nederlands handelspositie zodanig zou zijn, dat wij instede van een invoeroverschot een uitvoersurplus zouden hebben, een devaluatie directe baten zou kunnen opleveren. Indien onze regering het dan ook voor het zeg'gen zou hebben (en hou den), zou geen ogenblik voor een devaluatie behoeven te worden gevreesd. Doch zó eenvou dig liggen de kaarten helaas niet. Aan het voorgaande zij onmiddellijk toege voegd, dat het niet strikt noodzakelijk is, dat et- geen invoeroverschot is. Ook vóór de oorlog- werd veel meer in- dan uitgevoerd, doch toen konden wij ons dat veroorloven, doordat onze arbeid in Indië, onze inkomsten uit overzese beleggingen (vooral in Indië en Amerika) en onze winsten in het internationale handels verkeer, waarin wij van oudsher een bemidde lende rol speelden, ons winsten opleverden, waarmede het tekort op de handelsbalans kon worden gedekt. Voor zover thans geen nieuwe credieten van het buitenland zijn verkregen en buitenlandse beleggingen worden verkocht, wordt nu het invoeroverschot betaald met Marshall-dollars. Deze worden echter verstrekt onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat de staatsfinanciën zo spoedig mogelijk in even wicht worden gebracht en de kloof tussen in- en uitvoer geleidelijk wordt verkleind, zodat uiterlijk op 1 Juli 1952 onze z.g. betalings balans geheel of nagenoeg in evenwicht zal zijn. De raad van ministers voor de Europese econo mische samenwerking heeft bovendien een plan van actie opgesteld, met als eerste program punt: financiële en monetaire stabilisatie voor alle door de Marshall-hulp gesteunde landen in 1949. Hiermede hebben de Marshall-landen dus duidelijk blijk gegeven aan de terzake door de Amerikanen gekoesterde wensen te willen vol doen. Van Amerikaanse zijde is de laatste tijd echter steeds meer druk geoefend op verschil lende Europese landen en in de eerste plaats op Engeland, om reeds op korte termijn tot een herziening van de buitenlandse wisselkoersen over te gaan. Men is namelijk allengs tot het inzicht gekomen, dat de Marshall-hulp, hoe nuttig en onontbeerlijk deze op zich zelf ook moge zijn om Europa economisch weder op de been te helpen, instede van het natuurlijk even wicht in het betalingsverkeer te bevorderen, de tekorten op de betalingsbalansen die immers nu nog met Marshall-dollars worden gedekt tot een permanent euvel dreigt te maken. Tot dusverre heeft Engeland aan deze druk weerstand weten te bieden, doch het laat zich aanzien, dat een devaluatie van het pond ster ling op de duur niet te vermijden is. Dan zal ook voor Nederland het ogenblik gekomen zijn om de waardeverhouding tegenover de dollar en de andere valuta's te herzien, ware het slechts om in de internationale concurrentiestrijd niet achterop te geraken. Daar zich slechts een be trekkelijk klein gedeelte van de Nederlandse export op de Amerikaanse markt richt, zal de noodzaak voor de devaluatie van de gulden zich echter niet of veel minder doen gevoelen, zolang de sterling-koers op de huidige hoogte gehand haafd wordt, vooropgesteld, dat de deviezen- controle wordt gehandhaafd. Want zou de in voer uit de Ver. Staten geheel vrij worden gelaten, dan zouden de lage Amerikaanse prijzen ons uiteraard evenzeer tot devaluatie dwingen. I11 dit verband moet ook met een zekere wissel werking met de Amerikaanse conjunctuur reke ning worden gehouden. Indien de economische O O

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1949 | | pagina 15