van deze laatsten noemen wij de jaren 1914, 1920 en 1931in welke jaren het reservoir van de Centrale Bank bijna uitgeput was. Derge lijke momenten vergeet men niet zo licht. En al moge er nu tijdelijk een periode van geldruimte zijn, dit kan binnen enkele jaren veranderen, zodat ook in dit opzicht waakzaamheid geboden blijft. Wij denken hierbij ook aan de reeds ge memoreerde critiek van economen en bankiers, die de liquiditeitspositie der boerenleenbanken onvoldoende verzorgd achten. De vraag wordt voorts gesteld of er niet te veel geparadeerd wordt met mooie bankgebouwen en met begerenswaardige carrières op het gebied van het landbouwcredietwesen. Daartegenover echter worden vele andere stem men gehoord, die vragen of er nog niet te veel boerenleenbanken zijn, wier huisvesting en outillage te wensen overlaten, die niet voldoende vakbekwame kassiers hebben, zodat deze ban ken geen behoorlijke service kunnen verlenen. Waarom geeft het landbouwcredietwesen niet meer steun aan sociale en culturele doeleinden, heet het verder. Men wijst bij het stellen van deze vraag op de grote bedragen zowel van de aan de boerenleen banken toevertrouwde gelden als van de reser ves dezer banken. Hierbij vergeet men echter twee dingen. In de eerste plaats, dat het bedrag der toevertrouwde gelden een schuld voorstelt van de bank aan de spaarders en crediteuren. In de tweede plaats, dat de reserves der boeren leenbanken gemiddeld slechts enkele procenten van het balanstotaal uitmaken en dat de reser ves van grote commerciële banken belangrijk hoger' zijn. In de derde plaats vergeet men, dat de winstcapaciteit der boerenleenbanken gering is, terwijl de onkosten daartegenover sterk zijn gestegen. Men ziet voorts over het hoofd, dat de voor de credietverlening benodigde grond stof (de spaargelden) in verband met de heer sende concurrentie voor de omstandigheden te laag wordt gehonoreerd. De .haute finance" en de economen „pur sang" zien voorts leeuwen op de weg bij de inschake ling van het sociaal-ethische element: Elke doorkruising met andere overivegingen dan precies de commerciële levert voor elk ge zond crcdict een gevaar op'' zegt Prof. Borde- wijk In zijn „Leerboek der Landhuishoud kunde" en voorts „een gezond bankwezen moet z'an de oude geest van philmtropicdie Raif- feisen steeds heeft bezield en die de Staatscom missie 1906 in haar rapport huldigde, niets hebben.'' De schrijver van genoemd boek ziet overigens iets ziekelijks in de mening, dat de coöperatieve credietinstellingen voor haar ge zondheid een kleine coterie van elkaar in alles kennende en zich met elkaar bemoeiende, wel licht elkaar bespiedende „Genossen" vormen. Prof. Bordewijk wil de geest van altruïsme, de wens om zedelijke waarden te dienen, waarop de coöperatieve landbouwcredietbanken trots zijn en waarbij zich nimmer ziekelijke ver schijnselen hebben geopenbaard, geheel uit het domein van het credietwezen bannen. Het zal de aandachtige lezers opgevallen zijn, dat de critieken uit het niet-agrarische en die uit het agrarische kamp in het algemeen lijn recht tegenover elkaar staan. Zou daaruit wel licht de conclusie mogen worden getrokken, dat het landboiiwcredietwezen toch de juiste mid denweg heeft weten te bewandelen? Ten besluite van dit gedeelte willen wij nog gaarne melding maken van het feit, dat van de zijde van financiën en economie niet uitsluitend critiek wordt uitgeoefend op het landbouwcre- dietwezen. Prof. Dr. II. M. II. A. van der Valk, hoog leraar aan de Nederl. Economische Hogesdiool te Rotterdam heeft in „Economisch-Statistische Berichten" van 14 Juni 1939 een artikel ge schreven over ,,De betekenis van het boeren leenbankwezen in Nederland", welk artikel met de volgende slotopmerking eindigt „Het boerenleenbankwezen heeft een geheel andere instelling, structuur en organisatie dan het grootbank-wezen in Xcdcrland. Indien men niet met deze verschillen rekening houdt, be- grijpt men niet de kracht van het boerenleen bank-wezen. Immers, de financiële structuur zvn de handelsbanken in Nederland is veel ster kei dan die -van 'de boerenleenbanken en deson danks gaan zij in haar credietverlening -verder dan de handelsbanken(De schrijver had dit in de loop van zijn betoog met cijfers aange toond). Inderdaad is daardoor haar positie kwetsbaarder dan die -van de handelsbanken. De boerenleenbanken hebben echter tot dusverre de risico's, die -vooral bij dit crcdictbedrijf groot zijn, zoveel mogelijk kunnen beperken. Zij ver vullen op agrarisch gebied een taak, -welke bij de huidige organisatie -van de handelsbanken niet door deze instellingen kan worden overgeno men. Het boerenlcenbankwezen mag op grond van haar ontwikkeling en -van haar positie daar om aanspraak maken op meer waardering den het tot dusverre heeft ondervonden." 1 2

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1949 | | pagina 12