bevolking in de landbouw. Nemen we in aan
merking, dat de oppervlakte cultuurgrond in
die tijd aanmerkelijk is uitgebreid, dan betekent
dit dus, dat toen per 100 ha land ruim twee
maal zoveel mensen werkten en een bestaan
vonden als thans het geval is.
In 1930 bedroeg het aantal in cle landbouw
werkzame personen nog ruim 20 procent van de
hele bevolking, nadien daalde het verder tot
ongeveer 17 procent, eerst onder de invloed der
dertiger jaren en later door de na-oorlogse om
standigheden, die nog steeds een hoge premie
stellen op het verhuizen naar grotere gemeenten
door de hogere lonen en vaak bovendien nog
andere gunstiger omstandigheden en verhou
dingen.
Eensdeels worden de jonge arbeidskrachten van
het platteland weg getrokken door het lok
middel van hogere beloning en vaak meer com
fort. Anderdeels en mede in samenwerking met
het eerste is er de mechanisatie, die onder de in
vloed van de schaarste aan arbeidskrachten op
het platteland op de kleinere en middelgrote
bedrijven hier en daar reeds ontaardde in een
over-mechanisatie.
Letten we niet op het totaal aantal arbeids
krachten, doch op het aantal bedrijfshoofden in
land- en tuinbouw, dan zijn de verhoudingen
gunstiger. In 1940 bedroeg het aantal bedrijfs
hoofden in de land- en tuinbouw ongeveer
349.000 en in 1947 ongeveer 377.000. Indien
deze getallen vast staan, dan is dit dus in 7 tot
8 jaar een toename met ongeveer 8 procent of
jaarlijks 1 procent. Naar deze aantallen gere
kend,handhaaft het kleinbedrijf zich dus be
hoorlijk goed.
liet aantal vaste mannelijke landarbeiders steeg
111 deze jaren van ongeveer 102.000 tot 115.000,
het aantal losse arbeiders daalde van 175.000
tot 165.000. Bij de vaste arbeiders dus een stij
ging met 13.000, bij de losse arbeiders een da
ling met 10.000. liet totaal aantal vaste plus
losse manlijke landarbeiders bleef dus ongeveer
gelijk.
1 Ieel anders is het echter met de vrouwelijke
arbeidskrachten, liet aantal vaste vrouwelijke
arbeidskrachten in de landbouw daalde sedert
1940 van 22.000 op 8.000, het aantal tijdelijke
vrouwelijke arbeidskrachten van 30.000 op
18.000. In totaal dus een daling van 52.000 op
26.000, derhalve precies tot op de helft.
Zeer sterk is ook de daling van het aantal op
het bedrijf medewerkende gezinsleden, nl. van
357.00 op 229.000. Ook hier is de daling van
het aantal vrouwelijke arbeidskrachten veel
sterker dan dat der manlijke arbeidskrachten.
Het aantal medewerkende manlijke gezinsleden
daalde 11I. van 183.000 op 142.000, dat dei-
medewerkende vrouwelijke arbeidskrachten van
174.000 op 87.000. Bij de manlijke gezinsleden
dus een daling met bijna een vierde, bij de vrou-
wekelijke met de helft. (Dc Boerderij
De ontwikkeling van landbouw, veeteelt en
visserij heeft na de bevrijding ten opzichte van
de vóóroorlogse toestand belangrijke verschui
vingen te zien gegeven. Zo vermeldt het Statis
tisch Bulletin 110. 92 van het Centraal Bureau
voor de Statistiek omtrent de beteelde opper
vlakte in 1939 en 1948 de volgende gegevens:
Beteelde oppervlakte (in 1000 ha)
1939 1948
Tarwe 124 99
Rogge 225 184
Gerst 4' 53
I faver 163 141
Peulvruchten 60 31
Land- en tuinbouwzaden 6 20
Vlas 25 20
Consumptie-aardappelen 96 160
Fabrieksaardappelen 29 62
Suikerbieten 46 47
Mangel wortels, voederbieten,
knollen en rapen 52 66
Groenvoedergewassen 48 160
Warmoezerijgewassen en fruit
onder glas 3 3
Warmoezerijgewassen in de volle
grond 38 48
Hoewel de beteelde oppervlakte met rogge in
1948, evenals in 1939, nog de eerste plaats in
neemt, is deze ten opzichte van de toestand van
vóór de oorlog nochtans aanzienlijk gedaald en
ditzelfde geldt ten aanzien van de beteelde
oppervlakte van tarwe, haver, peulvruchten en
vlas. Daartegenover bleef de beteelde opper
vlakte van warmoezerijgewassen en fruit onder
glas gelijk en onderging de teelt van suiker
bieten een zeer geringe stijging, terwijl een
belangrijk sterkere uitbreiding bij cle teelt van
gerst, land- en tuinbouwzaden, consumptie
aardappelen, fabrieksaardappelen, mangel wor
telen, voederbieten, knollen en rapen, groen
voedergewassen en warmoezerijgewassen in de
volle grond, te constateren valt. Vooral de be
langrijke stijging van de beteelde oppervlakte
met groenvoedergewassen van 48.000 ha in
17
De ontwikkeling van landbouw, veeteelt en visserij
in Nederland na de oorlog