■nzieht in de belangrijke vraagstukken, die aan
de orde zijn, enkele der onderwerpen, die in het
jaarverslag worden behandeld, nader te be
lichten.
In de eerste plaats moge dan worden naar voren
gebracht het onverbrekelijke verband, hetwelk
wordt gelegd tussen de betalingsbalanspositie
d.i. de verhouding tussen ontvangsten van en
betalingen aan het buitenland, welke bij een ge
zond geldstelsel met elkaar in evenwicht plegen
te zijn, zonder dat enigerlei kunstmatige beper
king aan het betalingsverkeer met het buiten
land in de weg wordt gelegd (dit was immers
vclór de oorlog met de gulden het geval en
de monetaire positie. Weliswaar kan een streng
deviezenstelsel tijdelijk de band tussen de positie
van de gulden en de positie van de betalings
balans losser maken, doch geheel verbroken
worden kan hij niet.
Want, zo betoogt Dr. Holtrop terecht, al ver
mag de deviezencontróle ook te verhinderen,
dat het teveel aan koopkracht in het binnenland,
voortvloeiende uit een te grote geldcirculatie,
zich richt op geïmporteerde goederen, dus de
invoer rechtstreeks 'zou doen stijgen, nimmer
kan worden voorkomen, dat die papieren
koopkracht zich zoekt te bevredigen op de bin
nenlandse markt en daardoor de exportcapaciteit
van het land ondermijnt. En minder export be
tekent minder betalingen uit het buitenland,
verzwakking van de positie van de gulden tegen
over het buitenland, verstoring van het even
wicht in het buitenlandse betalingsverkeer.
De overheid dient daarom haar begrotingstekor
ten zo klein mogelijk te houden, daar anders
het gevaar bestaat, dat de geldcirculatie ter ge
deeltelijke of gehele dekking daarvan moet wor
den vergroot zonder dat zulks dan gepaard gaat
met een overeenkomstige uitbreiding van het
goederen volume.
Deze vrome wens kon evenwel ook in 1048 nog
niet in vervulling gaan: in het verslag van de
Nederlandsche Bank wordt ons voorgerekend,
hoe er een geldschepping door de overheid is
geweest van 545 millioen. In de eerste plaats
ontving de overheid netto 410 millioen ge
blokkeerd geld, dat weer gewoon als vrij geld
in circulatie kwam. Daarnaast nam de schuld
van het Rijk nog met 135 millioen toe. Het
bankwezen droeg ook tot de uitzetting van de
geldomloop (waaronder in dit geval tegoed op
bankrekening moet worden verstaan) bijde
gewone handelsbanken verstrekten 11.!. credieten
ten bedrage van 100 millioen aan het bedrijfs
leven. de landbouwcredietinstellingen voor 80
millioen, doch deze credietverlening heeft een
rechtstreeks productief karakter. erder leidde
de deblokkering tot een vermeerdering der cir
culatie met 120 millioen.
Anderzijds werd echter de tegenwaarde van de
z.g. Marshall-schenkingen in guldens op een
speciale rekening van de schatkist bij de Neder
landsche Rank bevroren; hiermede was niet
minder dan 347 millioen gemoeid. Per saldo
blijkt dan de hoeveelheid vrij geld of direct be
schikbare koopkracht met netto 378 millioen
te zijn gestegen tegen 761 millioen in 1947.
liet totaal der geblokkeerde middelen is in 0)48
van 5,82 tot 3,58 milliard afgenomen.
Niet minder dan ƒ1,95 milliard geblokkeerd geld
is in het afgelopen jaar voor belastingbetaling
(incl. heffingen) aangewend, n.1. 1.1 milliard
zekerheidstellingen, 400 millioen Grootboek
1946 en 460 millioen geblokkeerde bank- en
spaarbanksaldi.
Het duizelt ons enigszins wanneer wij ervaren,
dat het Nederlandse volk in 1948 aan belastin
gen in totaal 6200 millioen heeft gekweten de
helft van het nationale inkomen! zij het ook,
dat ƒ2050 millioen daarvan komt voor rekening
van de heffingen. Ondanks de ruim 3J/2 milliard
aan vrij geld, waarover de schatkist de beschik
king kreeg, was er nog een tekort van rond
900 millioen, hetwelk nog 465 millioen groter
zou zijn geweest, indien de heffingen niet voor
dit bedrag ten nadele van de belastingplich
tigen, die voordeliger met geblokkeerd geld
hadden kunnen betalen - in vrij geld zouden
zijn voldaan. Waarvoor straks echter de reke
ning aan het Rijk zal worden gepresenteerd,
omdat nog evenveel méér aan geblokkeerde
schuld zal moeten worden afgelost, hetgeen dan
de geldbehoefte dienovereenkomstig zal ver
hogen.
Tndien dus het kastekort van het Rijk voor 1940
voorlopig o]) 1200 millioen wordt aangeno
men, betekent zulks in feite derhalve een verdere
verbetering ten opzichte van T948. omdat hij het
kastekort van 900 millioen over 1948 nog
laatstbedoeld bedrag van 465 millioen dient
te worden opgeteld. Waartegenover echter staat,
dat voor het lopende jaar geen belangrijke bui
tenlandse credieten te verwachten zijn, die het
kastekort zouden kunnen doen dalen.
Belangwekkend is in dit verhand de conclusie
van Dr. Holtrop, dat op de binnenlandse kapi
taalmarkt nauwelijks bijzonder grote bijdragen
voor de overheidsfinanciering zullen kunnen
11