MT MkKUIi GUM! wordt aangetast. Bovendien zon zo'n „waar nemer" wellicht op de vergadering zijn mening naar voren brengen in de vorm van een moge lijke opvatting van de minister en dit zou het ge vaar met zich mee kunnen brengen, dat de minis ter, als het bestuur zich later tot hem zou wenden, niet meer onbevangen tegenover de zaak zou staan. In het wetsontwerp, zoals het thans door de Eerste Kamer is aanvaard, is dan ook alleen nog maar bepaald, dat het fondsbestuur van alle besluiten van algemene strekking mededeling moet doen aan de minister. Voorts is bepaald en gehandhaafd, dat vertegen woordigers van werkgevers- en werknemersvak verenigingen in gelijken getale zitting moeten hebben in het fondsbestuur, wil een verzoek om de deelname verplicht te stellen kans van slagen hebben. Tevens is de mogelijkheid geopend, dat ook de „zelfstandigen" in een bedrijfstak, indien zij niet in voldoende mate via werkgevers- of werknemersorganisaties in het bestuur zijn ver tegenwoordigd, een derde groep belanghebben den in het bestuur kunnen vormen, welke dan natuurlijk in gelijke getale vertegenwoordigd moeten zijn als elk der twee andere groepen. (Met „zelfstandigen" worden bedoeld: zij, die voor eigen rekening een bedrijf uitoefenen). Over die zelfstandigen zal het laatste woord nog wel niet gezegd zijn. Er werd bij de behandeling in de Tweede Kamer door enkele leden op ge wezen, dat een verplichte verzekering voor zelf standigen zo weinig steun vindt in de rechts overtuiging van de betrokkenen, dat het om die reden als algemene verzekering huns inziens zou mislukken. Men wees daarbij op de slechte erva ringen, opgedaan met de in bezettingstijd inge voerde verplichte ongevallen- en ziekteverzeke ring voor inwonende kinderen. Grote bedragen van de hiervoor verschuldigde premie zijn on danks de toenmalige (na-oorlogse) geldruimte met dwangbevelen en executie ingevorderd. Ver schillende leden wezen erop, dat in de kringen van de landbouw vele bezwaren rezen tegen de verplichting tot aansluiting voor kleine zelf standigen. Vermeld zij verder nog, dat het ontwerp onder „bedrijfspensioenfonds" verstaat „een in een bedrijfstak werkend fondsenz.", en in ver band daarmede werd er vanuit de Kamer op ge wezen, dat het fonds dus moet werken voordat het verbindend verklaard wordt, terwijl het in de praktijk herhaaldelijk juist andersom gaat: het pensioenfonds voor de landbouw b.v. waar het hier in hoofdzaak om te doen is, werkt nog helemaal niet, maar wacht juist op de totstand koming der wet Na de hoofdzaken van dit wetsontwerp belicht te hebben, welke dus een „mantelwet" is, willen wij nog iets zeggen over het landbouwbedrijfs pensioenfonds. De stichtingsakte van dit fonds is juist dezer dagen verleden, waarmede het fonds geboren is. Zoals uit het bovenstaande blijkt, moet, wil de deelname aan dit fonds verplicht gesteld wor den, hiertoe eerst een verzoek gedaan worden door een, naar het oordeel van de minister van Sociale Zaken, voldoende representatieve ver tegenwoordiging van de georganiseerde land bouw, welke minister daarna overleg pleegt met zijn ambtgenoot van Landbouw. Die „represen tatieve vertegenwoordiging" is in dit geval de Stichting voor de landbouw en zoals wij zo juist vernamen heeft deze besloten om de minis ter te verzoeken de deelname in dit fonds ver plicht te stellen voor de werknemers in de land bouw, doch niet voor de zelfstandigen. Het ligt in de bedoeling, dat het fonds met in gang van i Mei 1949 met verplichte deel name gaat werken. Met het indienen van het verzoek, zo dit inmiddels al niet geschied is, zal men nu dus wel haast maken en de vermoedelijke inwilliging ervan zal op een voor dergelijke zaken adembenemend snelle termijn van onge veer een maand zijn te verwachten! Als excuus zij echter vermeld, dat het potje met deze be drijf spensioenkost al een aardig tijdje te vuur staat. Over de samenstelling en aard van dit agrarisch gerecht willen wij een volgend maal wat zeggen. Nu op 8 Februari jl. de wet afwikkeling geld- zuivering in het staatsblad is gepubliceerd en met ingang van 9 Februari 1949 in werking is getreden, houdt dit in, dat al hetgeen in het artikel „Het wetsontwerp geldzuivering" in „De Raiffeisen-Bode" van 1 Januari 1949, 110. 7, is

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1949 | | pagina 9