K. ERIKS Azn. f
Op 9 Maart j.1. overleed te Leeuwarden
de heer K. Eriks Azn. op de hoge leeftijd
van 82 jaar. Zijn naam is voor alles ver
honden aan de opbouw van de coöpera
tieve afzet van zuivelproducten in fries
land. Hij was oud-directeur van de Friese
Coöperatieve Zuivelexportvereniging, la
ter Frico genaamd. Daarnaast bekleedde
hij in de wereld van de Friese landbouw
coöperaties onderscheidene functies; hij
was van de oprichting in 1912 af tot 1948
voorzitter van de raad van toezicht van de
Coöperatieve Zuivelbank. Zijn belang
stelling voor het landbouwcredietwezen
en het aanzien, dat hij in Friesland en
daarbuiten genoot, bracht hem in 1915 in
de raad van toezicht der Centrale Rank.
Hij had hierin zitting tot 1943, toen hij
zich wegens het bereiken van de leeftijds
grens niet meer voor herbenoeming be
schikbaar stelde. Van 1939 tot 1941 be
kleedde hij de functie van voorzitter van
genoemd college.
In de kringen onzer organisatie zal men
aan de heer Eriks met dankbaarheid blij
ven denken. Hij was een toegewijd en
volhardend werker in het coöperatieve
kamp.
Hij ruste in vrede.
nuttig was tijdens de bezettingsjaren en voor
zover hij het zijne bijdroeg om de levensduurte
te drukken. Op het einde der 19de eeuw werden
in Nederland de grondslagen van de veeverbete-
ring gelegd, de tuinbouw won geleidelijk in
betekenis, coöperaties werden opgericht, officiële
voorlichtingsdiensten kwamen tot stand.
Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog,
waarvan de Nederlanders en we zeggen
gaarne met hen God zij dank verschoond
bleven, was de Nederlandse landbouw in volle
evolutie. Zeker, veel moest nog vaste vormen
krijgen. De oorlogseconomie, in een vrij land,
hoofdzakelijk op zich zelf aangewezen, zou hier
toe de gepaste gelegenheid brengen. Verder
werd met overtuiging gewerkt aan het opdrijven
van de productie, het verplicht veilingswezen,
aanvankelijk allicht bekampt, bleek dank zij
talrijke voordelen van officiële zijde eraan ver
leend van uitzonderlijke betekenis voor land
en tuinbouw. Terwijl de Belgische landbouw,
bij het einde van de vijandelijkheden in 1918,
uitgeput en verarmd was, bleef de Nederlandse
landbouw onaangetast, en wat meer is, was een
prachtige organisatie, namelijk die der coöpera
tieve afzetverenigingen, rijker. Nederland kon
verder bouwen aan veeverbetering en -selectie.
De natuurlijke vruchtbaarheid van de weide
streek, met gemakkelijk te regelen grondwater
stand, was de geschikte plaats om de veever
betering en rationalisatie van het bedrijf tot
nieuwe hoogte te voeren. De gezondere inner
lijke structuur van de bedrijven gezondere
structuur omdat het Nederlandse bedrijf ge
middeld io ha beslaat tegenover het Belgische
6.5 ha werd nog verbeterd, dank zij een doel
matige wetgeving op de ruilverkaveling.
Wetenschappelijke instituten en andere onder-
zoekstations voor alle sectoren, die het land- en
tuinbouwbedrijf aanbelangen, kwamen met
regeringssteun tot stand, terwijl talrijke voor
lichtingsambtenaren, in nauwe samenwerking
met de bestaande land- en tuinbouworganisaties,
de opgedane ondervindingen in de praktijk wis
ten te doen doordringen, liet Westland, bij
voorbeeld, werd tot een tuinbouwparadijs her
schapen, waar wetenschappelijk onderzocht en
berekend glasmaterieel en verwarmingsinstal
laties het maximumrendement met een minimum
van kosten lieten bereiken. e mogen niet
zeggen, dat de Belgische land- en tuinbouw in
tussen bij de pakken bleef zitten. Integendeel,
hier ook werd aan veeverbeteringen en -selectie
gedaan. Zelfs ontstond gaandeweg de goede
geest om tot gezonde samenwerking te komen
op gebied van afzet en verwerking van land- en
tuinbouwproducten. Jammer genoeg werd die
gezonde geest grotendeels vernield wegens de
leveringsverplichtingen, tijdens de oorlog ont
staan, waarvoor de producenten de coöperatieve
instellingen, zoals zuivelfabrieken, mijnen en
veilingen, dikwijls verantwoordelijk stelden. De
verbetering van de Belgische land- en tuinbouw
en zijn wetenschappelijke toerusting staan nog
in hun kinderschoenen, („de Boer", i2-3-'49).
De Belgische Boerenbond stelt dan de vraag
„Dus geen economische unie?" Dat is de con
clusie niet. Men is diep overtuigd van de nood
zakelijkheid om tot een degelijke samenwerking
te komen. Maar er moeten vooraf de nodige
grondslagen worden gelegd, waarop gemeen
schappelijk verder bouwen mogelijk blijkt. Ont
breken deze grondslagen, dan zouden uit het
streven naar samenwerking een grotere „afkeer
4