HOE ANDEREN ONS ZIEN schrijvingen op het grootboek 1946. Dit de monstreert duidelijk in welk een belangrijke mate het levensverzekeringbedrij f naast het bank-, spaarbank- en pensioen fondsenbedrijf als geldschieter van de Staat optreedt. Wanneer weer op grote schaal gebouwd zal kunnen worden, zal ook de vraag naar hypothe ken belangrijk toenemen. Het is te verwachten, dat de levensverzekeringmaatschappijen bij de financiering van de wederopbouw een belang rijke rol zullen vervullen. Deze verwachting vindt steun in de vergelijking van de bedragen, welke per ultimo 1940 respectievelijk bij het levensverzekeringbedrij f en bij hypotheekban ken uitstonden, welke respectievelijk 459,4 en 708,4 millioen gulden bedroegen. a. Niet-productief hulpbetoon. In het maandblad voor sociaal-economische wetenschappen van November 1948 komt een zeer lezenswaardig artikel voor van de heer W. F. Zuurdeeg, getiteld „Over sparen". Daarin worden de verschillende groepen van in stellingen besproken, die op dit gebied werk zaam zijn. Over de boerenleenbanken wordt het volgende gezegd „Een geheel andere groep wordt gevormd door de z.g. boerenleenbanken. De buiten gewoon belangrijke bedragen aan spaar gelden, die deze banken vergaren en die ho ger zijn dan het totaal van de Postspaar bank of van de Bondsspaarbanken (volgens het jaarverslag resp. 1561 millioen, I5J4 millioen en 1027 millioen per einde 1947) hebben m.i. een ander karakter dan de spaargelden bij de Rijkspostspaarbank 'en de Bondsspaarbanken. Zal, bij de laatste twee instellingen, elke inlegger voor zichzelf de eindbestemming van zijn besparingen bepa len omtrent de aanwending van zij n inleg weet bij niets en trekt er zich waarschijnlijk ook weinig van aan wat er mee gebeurt. Hij vertrouwt op de gegoedheid van de spaarbank dat, op het ogenblik, waarop hij over zijn tegoed wenst te beschikken, hem dit zal worden uitbetaald. De positie van de spaarder bij de boeren leenbank zie ik anders. Deze weet, dat de bank met z ij n geld, plaats- en vakgenoten moet en zal helpen. De gehele opzet van dergelijke banken is daarop gebaseerd. Er is hier dus een element in het sparen gebracht, dat bij het, laat mij het noemen „zuivere" sparen ontbreekt, te weten hulpbetoon. Uit dien hoofde meen ik, dat hoe belangrijk de groep boerenleenbanken ook is voor het verzamelen van niet direct voor consumptie aangewend inkomen, de aldus vergaarde sommen niet kunnen worden gebruikt voor de financiering van productieve doeleinden in de zin zoals die doeleinden in de regel worden opgevat. Uiteraard, wanneer de landbouw in zijn algemeenheid er door wordt bevorderd, is ook dat een productief doeleinde, doch ik geloof te moeten vast houden aan het bijzondere karakter en daar om verdere beschouwing achterwege te moeten laten." Een beetje teleurstellend is het wel, dat de boe renleenbanken wegens hun bijzondere aard niet gerekend worden tot de spaarinstellingen, die middelen vergaren, welke voor productieve doeleinden worden gebruikt. Ten slotte bevorderen zij dan nog wel de land bouw, maar dat is toch eigenlijk een prestatie van de tweede rang Wat moeten we er mee Het beste zal zijn, dat de schrijver zich zet aan de studie van het werkje „Groeizaam geld". b. Wat doem cc met de milliarden Het Hollandsch Landbouwweekblad van 19 No vember 1948 schrijft in verband met de aard appelkwestie „Van de week kwam een actief secretaris van een onzer afdelingen op kantoor, die de aardappelaffaire danig hoog zat. Hij kwam toen met een eigenaardige vraag. Waarom, vroeg hij, was het niet mogelijk dat, niettegenstaande het feit, dat de geza menlijke boerenleenbanken over milliarden beschikken, de aardappelverbouwers niet wat gemakkelijker crediet op hun aardappe len hebben kunnen opnemen. Dan was van de hals-over-kop-verkoop wellicht geen sprake geweest en was de markt niet zo grondig verknoeid als nu het geval is ge weest. Wij hebben voor ons zelf deze vraag al eens eerder opgeworpen. Wij hebben inder- 10

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1949 | | pagina 10