DE WAARDEBEPALING VAN ONZE
CULTUURGRONDEN
5
toont aan, dat coöperatie en socialisme niet met elkaar ver
enigbaar zijn. Volgens deze Amerikanen zijn in dit verband
de volgende punten van belang
Het socialisme wil eigendom en controle van de Staat op
de belangrijkste productie- en distributiemiddelen. Een
ander kenmerk van het socialisme is een gelijke verdeling van
inkomen. Het socialisme houdt in, dat het individu volkomen
ondergeschikt wordt gemaakt aan het geheel en schuift het
individuele initiatief op de achtergrond. Ten slotte wil het
socialisme controle en toezicht van de Staat in de plaats
stellen van vrije mededinging.
Maar juist in tegenstelling tot deze opvattingen is het
coöperatiewezen gekant tegen staatseigendom en staats
controle op de productiemiddelen. En vooral de leden van
landbouwcoöperaties staan afkerig tegenover deze gedachte.
Wel streven de coöperaties naar een betere verdeling van
het maatschappelijk inkomen, maar niet zoals het socialisme
wil een in pricipe gelijke verdeling, maar een verdeling,
waarbij rekening wordt gehouden met de prestaties en de
verrichte arbeid.
In het algemeen is het coöperatiewezen ervan overtuigd,
dat de coöperaties in het gedrang zouden komen naarmate de
Staat de taak van het bedrijfsleven overneemt.
Want waar dit gebeurt wordt coöpereren onmogelijk, het
zij omdat het element van de vrijwilligheid in het gedrang
komt, hetzij omdat de coöperaties verlengstukken van de
Staat worden in plaats van de verlengstukken van de bedrij
ven of huishoudingen der leden.
De conclusie is dan ook dat coöperatie in beginsel een
integrerend deel uitmaakt van de kapitalistische economie.
Coöperatie is een phase in dit stelsel, evenals bijv. het kartel
en de trust, met dit verschil echter, dat bij de landbouw
coöperatie het vrije, zelfstandige bedrijf de grondslag vormt.
Over bovenstaand onderwerp ontvingen wij van een der
functionarissen van de bij ons aangesloten banken een korte
beschouwing, met het verzoek deze zo mogelijk in de Raif-
feisen-Bode te willen opnemen.
Daar wij ons met de mening van de schrijver geheel
kunnen verenigen, hebben wij gemeend aan het gedane ver
zoek te moeten voldoen.
Het is een zeer bekend feit, dat wij in ons land te kampen
hebben met een tekort aan cultuurgronden (onder cultuur
gronden verstaan wij gronden, die geschikt zijn om gewassen
voort te brengen, welke dienen kunnen voor de voeding van
mensen en dieren).
Op verschillende manieren tracht men dit tekort aan te
vullen. Enerzijds wordt door middel van inpoldering, droog
making, herontginning, ruilverkaveling, enz. getracht de
oppervlakte aan cultuurgronden te vergroten of deze gronden
beter voor het doel geschikt te maken; anderzijds wordt
gestreefd naar intensivering van de bedrijven.
Inzonderheid in vele kleine bedrijven, waar expansie
noodzakelijk, maar niet mogelijk is, heeft men door middel
van omschakeling van de extensieve vorm van landbouw naar
de intensieve vorm daarvan, de tuinbouw, goede resultaten
behaald.
Het is nu bekend, dat aan gronden, bestemd voor een
intensievere cultuur, andere en hogere eisen gesteld moeten
worden dan aan gronden, bestemd voor de teelt van exten
sieve gewassen.
Van groot belang is in dit opzicht de toestand van de
grond (waterhuishouding, bemestingstoestand, enz.). Welke
maatregelen men ten aanzien van de grond ook treft: de
bodem is en blijft altijd de basis van een bedrijf. Hoe inten
siever de cultuur, hoe goter de invloed van de toestand van
de grond is.
Het veldbodemkundig onderzoek, zoals dit de laatste
jaren ook in ons land wordt toegepast, heeft uitgewezen, dat
verschillen in kwaliteit en kwantiteit der geteelde producten
als regel een gevolg zijn van het verschil in grond. We zou
den, in verband met het bovenstaande, de gronden kunnen
verdelen in drie soorten, n.1. goede, matige en slechte
gronden.
Degene, die zijn bedrijf uitoefent op slechte grond zal
zich, ondanks alle inspanning, welke hij zich getroost, niet
kunnen handhaven. Dergelijke bedrijven zullen alleen met
behulp van overheidssteun of anderszins in stand kunnen
worden gehouden.
De boer of tuinder, die zijn bedrijf op matige grond heeft,
zal zich, zij het ook dank zij veel moeite, kunnen handhaven.
Hij vindt in zijn bedrijf een bestaan, doch zal in de meeste
gevallen niet in de gelegenheid zijn om wat men noemt
vooruit" te komen in het leven.
De eigenaars of pachters op de goede gronden hebben
meer mogelijkheden: door betere bedrijfsuitkomsten kunnen
zij zich niet alleen handhaven, doch in materieel opzicht
zullen zij vooruit gaan met alle gevolgen daarvan in sociaal
en maatschappelijk opzicht.
Hoe intensiever de teelten, des te sterker zullen de ver
schillen in grond zich openbaren. Al de genoemde verschijn
selen ziet men in de tuinbouw dan ook duidelijker dan in
de landbouw.
Wij wezen er reeds op, dat, in verband met het gebrek aan
cultuurgrond, gestreefd moet worden naar een zo rationeel
mogelijke benutting van de bodem.
Gewassen, welke de hoogste eisen aan de grond stellen,
moeten derhalve op de beste gronden worden geteeld. In
het verleden is hierop in vele gevallen te weinig gelet. Het
is dan ook dringend noodzakelijk dat men, alvorens tot de
stichting van een bedrijf over te gaan, een onderzoek doet
instellen naar de geschiktheid van de grond voor de teelt
van bepaalde gewassen. Hoe intensiever de teelten zijn, des
te groter is deze noodzaak, aangezien met zodanige bedrijven
des te meer kapitaal is gemoeid en het mislukken daarvan
des te ernstiger gevolgen zal hebben.
Bij het veldbodemkundig onderzoek of bij de bodem-
kartering wordt het profiel van de bodem en de geschiktheid
van de grond voor de onderscheidene gewassen nagegaan.
Tevens kunnen op grond van het onderzoek verschillende ver
beteringen, zoals drainage en grondbewerking, worden aan
gegeven, waardoor de grond vaak alsnog voor bepaalde
cultures geschikt kan worden gemaakt. Al de bij het onder
zoek gebleken gegevens worden op kaart gebracht, waardoor
voor gehele gebieden waardevolle gegevens en belangrijke
aanwijzingen kunnen worden verkregen. Deze feiten betref
fende bepaalde gronden kunnen tevens dienen bij de waarde
bepaling van deze gronden. Op deze wijze krijgt men een
goede basis voor de geldelijke waardering dier gronden. Bij
verpachting en verkoop van grond werd deze waardering tot
dusverre veelal gebaseerd op de ligging ten opzichte van
weg, water, veiling, enz. en verder op grond van oppervlak
kige kenmerken zoals slootwaterstand en de stand der gewas
sen. De factoren, welke tot dusverre doorslaggevend waren
voor de geldelijke waardering van gronden, moeten min of
meer betrekkelijk worden genoemd. Door middel van het
veldbodemkundig onderzoek kunnen geschiktheid en waarde
van de grond veel juister worden bepaald en aan de hand
daarvan pacht en verkoopwaarde worden vastgesteld, ter
wijl tevens kan worden aangegeven welke bestemming voor
die gronden de beste kan worden genoemd.
Geschiedt de waardering van gronden inderdaad op grond
van het veldbodemkundig onderzoek, dan kan het op deze
gronden op te nemen kapitaal ook op de juiste plaats en de
juiste wijze worden aangewend. Dan zal ook minder kapitaal
verlies en minder persoonlijk leed worden geleden.
Voor de boerenleenbanen, die haar kapitaal voor een
groot deel beleggen in credietverlening aan land- en tuin
bouw kan, naast de beoordeling van de aanvrager, een juist
bodemonderzoek, door deskundige krachten uitgevoerd, een
goede basis geven voor credietverlening.