HET COÖPERATIEWEZEN IN
NEDERLAND TIJDENS HET BEWIND
VAN KONINGIN W1LHELMINA
3
Ten slotte willen wij nog wijzen op een streven, dat even
eens een bedreiging van de liquiditeit zou kunnen gaan
vormen.
Onze boerenleenbanken zijn van zuivere landbouwcrediet-
banken geleidelijk uitgegroeid tot dorpsbanken, plattelands-
credietbanken. Men financiert naast de landbouw in al zijn
geledingen ook de kleine dorpsmiddenstand, nauw verwant
aan de landbouw, in ieder geval een integrerend deel uit
makend van de dorpsgemeenschap. Bestuur en raad van toe
zicht der boerenleenbanken kunnen deze bedrijven in het
algemeen even goed beoordelen als de landbouwbedrijven.
De groeiende activiteit ten plattelande van de commerciële
banken noopt er wel toe aan deze kant van de zaak aandacht
te schenken.
Het is nu eenmaal zó en het is een gelukkig verschijnsel,
dat de spaarbanken der boerenleenbanken naast deposito's
van de boeren spaargelden aantrekken uit alle lagen onzer
maatschappij. Dit is uit liquiditeitsoogpunt een gelukkig ver
schijnsel omdat in tijden van dalende conjunctuur een brede
spreiding der spaargelden een waarborg is tegen al te een
zijdige opvraging, dit proces althans vertraagt.
Het aannemen van spaargelden van niet-landbouwers
schept echter ook een zekere verplichting ten aanzien van
credietverlening. Een bank met naar verhouding veel „mid
denstandsspaargelden" kan er moeilijk onder uit in zekere
mate die middenstand niet tevens te financieren. Maar men
zij hier voorzichtig!
De boerenleenbanken hebben onder andere ten doel het
bevorderen der stoffelijke belangen harer leden, in het bij
zonder die van de landbouwers, door het verstrekken van
doelmatig crediet.
De opvatting, die hier en daar merkbaar wordt, dat het
tot de taak der boerenleenbanken behoort het gehele maat
schappelijke bedrijfsleven ten plattelande te financieren,
stuit op niet te overziene consequenties.
De beschikbare middelen, waarover de locale banken thans
nog beschikken, verminderen geleidelijk. Zij vormen welis
waar nog steeds een respectabel bedrag, maar de eisen, die
in de naaste toekomst door het agrarische bedrijfsleven aan
de aangesloten banken zullen worden gesteld, moeten niet
onderschat worden. Wij denken hier in het bijzonder aan
financiering van achterstallig onderhoud, reparaties en aan
de mogelijkheid, dat de boerenleenbanken, in samenwerking
met de centrale banken, zullen worden aangewezen de weder
opbouw van boerderijen, door oorlogsschade getroffen, voor
lopig te financieren.
Uit de statistieken, waarover de Centrale Bank beschikt,
kan de conclusie worden getrokken, dat de beschikbare
middelen in de naaste toekomst (het totaal der deposito s
van de locale banken bij de Centrale Bank) wellicht vol
doende zullen zijn om aan deze eisen te voldoen, met inacht
neming van een behoorlijke liquiditeit.
Het moet echter sterk betwijfeld worden of daarnaast
middelen beschikbaar zullen blijven om objecten buiten
land- en tuinbouw te financieren.
Wij moeten dan ook een beroep doen op de aangesloten
banken om wijze matiging te betrachten bij de te volgen
credietpolitiek.
De grote uitbreiding van werkzaamheden bij de locale
banken heeft ertoe geleid, dat in vele gevallen de kassiers
functie van een nevenfunctie is uitgegroeid tot een volledige
dagtaak, een levenspositie. Het is begrijpelijk, dat de kas
siers streven naar ontwikkeling van de bank, ook in hun eigen
belang. Deze functionarissen, zeer terecht de „nijvere werk
bijen" onzer organisatie genoemd, kunnen er veel toe bij
dragen, dat de juiste verhoudingen in de organisatie bewaard
blijven. We bedoelen hiermede, dat men zich bewust blijve,
dat onze organisatie een beDerkte doelstelling heeft en dat
oniuiste expansie (in de credietverlening) een kwaad is, dat
zichzelf zal straffen. Immers, mocht door dergelijke crediet
verlening de liquiditeit van een locale bank in het gedrang
komen, dan is de Centrale Bank verplicht voorschriften te
geven ten einde deze liquiditeit weer gezond te maken.
Men kan een dergelijke maatregel echter beter vermijden
door slechts te streven naar een rustige ontwikkeling, welke
in de lijn van de statuten en de historie onzer bank ligt.
In het vorige nummer van de Raiffeisen-Bode gaven wij
het een en ander weer over de geschiedenis van het coöpera
tieve landbouwcredietwezen gedurende de laatste vijftig jaar.
Aan een in het maandblad van de Nationale Coöperatieve
Raad voorkomend artikel onder bovenstaand opschrift ont
lenen wij thans nog het navolgende, waarbij wij hetgeen in
bedoeld artikel vermeld is over de coöperatieve boerenleen
banken hebben weggelaten, aangezien over dit onderwerp,
zoals hierboven werd opgemerkt, in het vorige nummer van
ons orgaan reeds iets werd verteld.
Het vijftigjarig tijdvak, waarmede voor ons land de naam
van Koningin Wilhelmina voor altijd verbonden zal zijn en
dat in velerlei opzicht een krachtige ontplooiing van Neder
land heeft gezien, heeft ook het coöperatiewezen in ons land
tot volle ontwikkeling zien komen. Het is een opvallend ver
schijnsel, dat met dit gouden regeringsjubileum de gouden
jubilea van verschillende coöperatieve organisaties samen
vallen. De oprichting van de Coöperatieve Centrale Raif-
feisen-Bank te Utrecht in 1898, van het Centraal Bureau te
Rotterdam en de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te
Eindhoven in 1899, de bouw van de eerste cqöperatieve
aardappelmeelfabrieken, strocarton- en beetwortelsuiker
fabrieken in dezelfde jaren, zijn even zovele uitingen van
een nieuwe geest, die over de landbouw vaardig werd in de
tijd, dat Koningin Wilhelmina de regering aanvaardde.
De verbruikscoöperatie een van de andere belangrijke
takken van coöperatie begon zich vooral na de eeuw
wisseling te ontwikkelen. Toen namelijk in de eerste jaren
van de twintigste eeuw de organisatorische splitsing tussen
Eigen Hulp en de Nederlandse Coöperatieve Bond tot stand
kwam, werd voor de verbruikscoöperaties in ons land een
periode ingeluid, die voorlopig zijn besluit een jaar geleden
heeft gevonden, op het ogenblik, dat de volledige fusie van
de verschillende groeperingen van de verbruikscoöperatie
tot de Centrale der Nederlandse Verbruikscoöperaties een
feit werd.
De oorzaken, die aan deze ontwikkeling ten grondslag
lagen, reiken veel verder terug. Herinnerd zij slechts aan de
grote sociale en economische omwentelingen na de Franse
revolutie, veroorzaakt door de uitvinding en toepassing op
grote schaal van geheel nieuwe technische hulpmiddelen, het
snel toenemend mensenaantal, het openleggen en in inten
sieve cultuur brengen van nieuwe werelddelen en de grote
evoluties op het gebied van verkeer en handel. En tevens aan
de revoluties in ideeën en beginselen, waardoor het stelsel
van de volledige economische vrijheid ten troon werd ver
heven. De'coöperatie ontstond evenals bijvoorbeeld de trust,
het kartel en het vakverbond als een reactie op een vrijheid,
die dreigde te ontaarden. Maar in tegenstelling tot kartel en
trust betekende en betekent de coöperatie geen concentratie
van economische macht in een centraal punt, maar met de
dikwiils daaruit voortvloeiende ongewenste gevolgen ziin de
bedrijven en huishoudingen der leden de grondslag blijven
vormen en kregen en behielden de individuen, de leden, de
volledige medezeggenschap. En evenals voor de arbeiders
aaneensluiting in het vakverbond noodzakelijk was, toen zij
ieder voor zich niet in staat bleken zich op de arbeidsmarkt
staande te houden tegen de werking van de wet van vraag en
aanbod, zo grepen consumenten en landbouwproducenten in