2 LIQUIDITEIT DER BOERENLEENBANKEN prijspolitiek nu ruim drie jaren van haven tot haven gestuurd, zonder dat er onder de opvarenden slachtoffers zijn gevallen. Thans echter begint de brandstof, waarmede de motor ge dreven wordt, op te geraken. De wolven en geiten zuilen samen het lijntje moeten nemen om het schip verder te trek ken en dat zal in goede harmonie moeten gebeuren. De slag om de subsidies is begonnen. De eerste aankondi ging, dat het spoedig ernst zou worden, was een passage in het communiqué over de conferentie van Chateau d Ardenne. Op I Januari 1950 zullen in het gebied der economische unie geen subsidies meer bestaan. Meer indruk echter maakten enige zinsneden uit de memorie van toelichting bij de begro ting van het Landbouwegalisatiefonds 1949. Daarin staat te lezen, dat de benarde toestand van 's lands financiën niet toelaat het subsidiëren van levensmiddelen ook te doen plaats vinden, waar zulks niet noodzakelijk wordt geacht. Het eerste gevolg van de toepassing van dit beginsel is ge weest de verhoging van de bloemprijs voor wittebrood. Verder is aangekondigd een vermindering van de subsidie op varkensvlees door verhoging van de consumentenprijzen. En dan mogen we nog verwachten, dat de toeslag op boter aanmerkelijk zal worden verlaagd, waardoor dit product niet slechts kostelijk maar ook kostbaar zal worden. Verminde ring van subsidies op brandstoffen, die de anthraciet belang rijk in prijs zal doen stijgen, staat ook op het programma. Ook zeep wordt duurder, suiker eveneens. Deze plannen zijn niet met gejuich ontvangen. De voor zitter van de Katholieke Arbeidersbeweging heeft zich daar over zeer scherp uitgelaten en ook uit andere hoeken van de vakbeweging komen protesten. De omstandigheid, dat er in vele gevallen voor de minder draagkrachtigen een „uitwijk mogelijkheid" zal zijn (gewoon brood, rundvlees, margarine, eierkolen en cokes zullen niet in prijs stijgen) vermag de stemming voorshands niet te verbeteren. Van de zijde van de Stichting voor de Arbeid, het orgaan der na-oorlogse vrijwillige samenwerking tussen werkgevers en werknemers, dat zich uit den aard der zaak voor de sub sidies in bijzondere mate interesseert, komt echter een meer bezadigde uitlating in het maandblad „Sociale voorlichting". Daarin staat het volgende te lezen: „De grondgedachte van de uitwijkmogelijkheden is natuurlijk niet vreemd. De minder bemiddelden zijn er uiteraard steeds op uit geweest de goedkopere artikelen te kopen. De sociale rechtvaardigheid eist niet de vol ledige gelijkmaking. Zij eist wel behoorlijke kleding voor ieder, maar laat ruimte voor maatkleding of confectie. Ieder moet in een goede woning kunnen wonen, maar niet alle woningen behoeven in deftige wijken te liggen. Als ieder zich goed kan voeden, wordt het minder belangrijk, dat de één kaviaar, de ander haring eet. Een geleidelijke ontwikkeling, die onmiskenbaar aan de gang is, leidt tot vermindering van de tegenstellingen in in komens. Berekeningen over het aandeel van „de arbeid" in het gehele inkomen van ons volk tonen aan, dat dit sinds 1938 gestegen is van 47 tot 60 procent. De voor gestelde maatregelen leiden ertoe, dat de beter gesitu eerden minder van de resterende subsidies zullen profi teren dan degenen, die geringer draagkracht bezitten. Ten dele hebben zij zelfs het karakter van een belasting op de beter gesitueerden ten bate van de minder goed bedeelden." Deze uiteenzetting is zeer belangrijk. Zij wettigt de ver wachting, dat de regering haar voornemen om het subsidie stelsel geleidelijk te beëindigen tot uitvoering zal kunnen bengen, zij het dan, dat het programma wel niet voltooid zal kunnen worden, zonder dat het loonpeil ter sprake komt. De minister van Financiën heeft in zijn beschouwingen, die de begroting voor P949 begeleiden, gezegd, dat in ons land het gevaar voor inflatie goeddeels is geweken. Van enig opti misme zal deze uitspraak wel niet gespeend zijn. Zorgelijk is vooral het deficit op onze betalingsbalans. Maar wanneer wij nu eens niet in de eerste plaats onze aandacht besteden aan het kunstig cijfergebouw der rijksbegroting, maar aan de spanningen tussen vraag en aanbod, dan zijn er inderdaad gunstige verschijnselen te ontdekken. Aan de ene kant is er een geleidelijke verbetering van de voorziening te constateren, doch deze is maar beperkt. Belangrijker is, dat de mensen zich met hun uitgaven in meer dere mate gaan richten naar hun inkomsten. De na-oorlogse springvloed van de vraag is langzaam bezig in een ebgetij te verkeren. We gaan geleidelijk de tering naar de nering zetten. Wanneer dit de verschijnselen van het ogenblik zijn, is het moment om het netelige probleem der subsidies aan te pak ken niet ongunstig. Er zal dan wel wat gesputterd worden, maar de thans aangekondigde prijsverhogingen, waarvoor uitwijkmogelijkheden bestaan, zijn niet bijzonder pijnlijk. Het gevaarlijkste van alles is voor de melkveehouderij het aan de dag komen van het grote verschil in kostprijs tussen boter en margarine. Maar dat is weer een geheel ander hoofdstuk. De zware verantwoordelijkheid, die de overheid te dragen heeft is vooral, dat wij in deze periode van het herstel van onze economie zo min mogelijk gehinderd worden door een overspannen vraag. Een goed geregeld geldwezen en een sluitende staatsbegroting zijn wel de eerste voorwaarden, waaraan moet worden voldaan om in het economisch leven dié ontwikkeling mogelijk te maken die op den duur naar meer welvaart voert. Met de regelen, die voor het geldwezen gesteld zijn, heb ben we in onze organisatie al heel veel te doen gehad; het einde is nog niet in zicht. Het leek ons goed om ook eens aandacht te schenken aan vraagstukken op naastliggende terreinen; problemen als dat der subsidies, die evenveel hoofdbrekens kosten en waarvan de oplossing al even belang rijk is om de voorwaarden te scheppen, die het mogelijk zullen maken ons land er bovenop te helpen. (vervolg en slot). In de nummers van Mei en October van de Raiffeisen- Bode werd in een tweetal artikelen onder bovenstaand hoofd een opsomming gegeven van diverse factoren, welke princi pieel strijdig zijn met het voeren van een juiste liquiditeits- politiek door de boerenleenbanken. In het bijzonder werd de nadruk gelegd op de uiterste matiging ten opzichte van het verstrekken van leningen op lange termijn aan overheidsinstanties en andere publiekrech telijke lichamen. Deze leningen kunnen in twee opzichten een blok aan het been gaan vormen. De lage rente, door de minister van Financiën vastgesteld, kan gedurende de looptijd niet gewijzigd worden en zal dus, bij een stijgende rente- markt, eerder nadeel dan voordeel afwerpen. De niet-opzeg- baarheid dezer leningen kan oorzaak zijn, dat zij in de (naas te) toekomst de mogelijkheid tot ontplooiing van de normale bedrijfscredietverlening aan de leden zou kunnen bemoei lijken. Daarnaast werd gewezen op het bestaan van de Grondkapitaalbank als instelling, welke bij uitstek dient tot het verstrekken van langlopende leningen aan landbouw coöperaties als aankoopverenigingen, zuivelfabrieken, vei lingen, productenbewaarplaatsen, voor stichting en financie ring van gebouwen, enz. De Grondkapitaalbank beschikt door het uitgeven van obligaties met een looptijd van 1020 jaar over kapitaal op lange termijn en is als zodanig een belangrijk instrument tot handhaving van de liquiditeit der boerenleenbanken. Wij hebben dus geconstateerd, dat het een belang van de eerste rang is, organisatorisch te denken en, al is het ten koste van de rentabiliteit van de eigen bank, posten, welke niet in de organisatie thuis behoren of krachtens hun aard door een andere instantie behoren te worden verzorgd, af te wijzen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1948 | | pagina 2