VERZEKERINGSKAMER EN BOUWKASSEN 4 4 hiervan. Een recent voorbeeld zijn de studiebeurzen, die de Centrale der Nederlandse Verbruikscoöperatie ter beschik king stelt aan bekwame, niet-vermogende studenten. Het coöperatiewezen in Nederland heeft zich tijdens de regering van Koningin Wilhelmina over het algemeen voor spoedig kunnen ontwikkelen, omdat vooral in de eerste decennia de sfeer gunstig was. Van het grootste belang was de vrijheid van bedrijfsvoering, waaraan gedurende de eerste dertig jaren geen belemmeringen in de weg werden gelegd. Voor de ontwikkeling van jonge en nieuwe bedrijven is dit een eerste voorwaarde en aan het einde van deze periode hadden verschillende feelangrijke onderdelen van het Neder landse coöperatiewezen hun volle wasdom benaderd en be reikt. De daarop volgende jaren, die gekenmerkt werden door een steeds dieper ingrijpen van de centrale overheid, hebben ontegenzeggelijk de coöperatie schade berokkend. De daardoor ontstane verstarring die, naar het tegenwoordig soms schijnt, sommigen verkiezen boven de principiële vrij heid van bedrijfsvoering is in strijd met verschillende van de meest elementare kenmerken van het coöperatief bedrijf. Aan de andere kant kwam met name vóór 1940 dit over heidsingrijpen, vooral in de landbouw, ten goede aan de landbouwcoöperaties, omdat, ware dit niet geschied, voor de landbouwcoöperatie de grondslag van zijn bedrijvigheid de Nederlandse land- en tuinbouw grotendeels zou zijn weggevallen. Het getij is voor het coöperatiewezen in ons land zeker niet ongunstig geweest onder het beleid, dat gevoerd is tijdens de regeringsperiode van Koningin Wilhelmina. In deze jaren heeft het coöperatiewezen zich over het algemeen in vrijheid kunnen ontwikkelen en in de tijden dat de nood aan de man kwam, zijn belangrijke takken van coöperatie evenals andere belangrijke onderdelen van Nederlandse bedrijvigheid ge spaard gebleven, dank zij de door de regering gevolgde politiek. Na de periode van ontwikkeling en consolidatie, die op verschillende gebied nog niet als voltooid moeten worden beschouwd, staat de coöperatie thans voor nieuwe vraag stukken. Onder de gewijzigde omstandigheden zien verschil lende sectoren zich genoodzaakt meer aandacht aan de cen tralisatie, concentratie en rationalisatie te besteden. Reeds zijn de laatste tijd hier en daar resultaten geboekt, als bij de fusie van de verbruikscoöperaties en de gedeeltelijke fusie van de coöperatieve suikerindustrie. Dezelfde problemen hebben meer dan ooit de aandacht van de coöperatieve zui velindustrie. Een ander vraagstuk, dat een urgent karakter krijgt, is de opleiding van toekomstige bestuursleden van landbouwcoöperaties. Ook hier zullen vele moeilijkheden en bezwaren overwonnen moeten worden, aleer concrete resul taten aanwijsbaar zullen zijn. Bij de oplossing van deze vraagstukken zal het echter zaak zijn het juiste midden te houden. Vooral moet dit met het oog op de nodige rationalisatie het geval zijn, opdat enerzijds voorkomen wordt, dac een verscheidenheid en decentralisatie ontstaat, waarin alle centrale invloeden zijn uitgeschakeld en opdat niet anderzijds door een te ver doorgevoerde ratio nalisatie en concentratie van bevoegdheden het leven in de coöperatie wordt gedood. In het Novembernummer van ons blad maakten wij in de rubriek ,,In het kort" melding van het jubileum van de Verzekeringskamer. In de laatste alinea wezen wij er op, dat het arbeidsveld der Kamer niet is beperkt tot de levensver zekering, maar dat ook spaarkassen en bouwspaarkassen onder haar toezicht vallen. Juist dezer dagen ontvingen wij het jaarverslag der Ver zekeringskamer over het jaar 1946 en wij willen daaruit enkele naar onze mening belangrijke gedeelten weergeven. In de eerste plaats over de bouwkassen. Opgemerkt wordt, dat het rapport aangaande de wense lijkheid ener verdere ontwikkeling van het bouwkasbedrijf in Nederland en aangaande de wenselijkheid van het in het leven roepen ener wettelijke regeling betreffende de bouw kassen in dit verslagjaar, aan de minister van Financiën werd aangeboden. Daar er over verscheidene, juist zeer belangrijke punten zoals b.v. het renteloze stelsel en de rechtsvorm zeer tegen strijdige opvattingen bleken te bestaan, voorzag men, dat het tot stand brengen ener uiteindelijke regeling van het bouwkasbedrijf bij de wet zeer geruime tijd zou kunnen vor deren. De regering achtte het overigens ook gewenst gedu rende enige tijd de openbare gedachtenwisseling over het rapport gade te slaan alvorens daartegenover een definitief standpunt te bepalen. De regering achtte het daarom nuttig dat de commissie, die bovenbedoeld rapport had opgesteld, haar taak zou voortzetten, mede om de Verzekeringskamer gelegenheid te geven de bij het toezicht opgedane ervaring en haar inzicht met betrekking tot de perspectieven van dit bedrijf met de commissie te kunnen behandelen. Zodoende zou met vrucht een voorstel voor een definitieve wettelijke regeling kunnen worden voorbereid. Om onderscheidene redenen kwam het de regering echter gewenst voor om, zij het voorlopig, op dit gebied althans enige regelen te stellen. Herhaalde malen hadden in vroeger jaren bouwkassen haar werkzaamheden ontijdig moeten be ëindigen, somwijlen met voor de spaarders zeer teleurstel lende en schadelijke gevolgen. De abnormale snelle groei van het aantal bouwkascontrac- ten en van het in de bouwkassen belegde kapitaal gedurende de bezettingsjaren en onmiddellijk na de bevrijding had zo wel bij overheidsorganen als in kringen van belanghebbenden bezorgdheid gewekt. Zelfs had dit de Nederlandsche Bank aanleiding gegeven om, met gebruikmaking van de haar verleende bevoegd heden, aan de bouwkassen een individueel acquisitieverbod op te leggen in 1943. Daar de desbetreffende besluiten uit de bezettingsjaren na de bevrijding niet werden gehandhaafd, kwam aan het acquisitieverbod, dat overigens als bezettings beslissing wel van kracht bleef, iedere sanctie te ontvallen. Dit had het zeer ongewenste gevolg, dat de bouwkassen, die het destijds door de Nederlandsche Bank uitgevaardigde ver bod loyaal wensten na te komen, in een zeer nadelige positie kwamen ten opzichte van hun concurrenten, die zich aan een ongesanctioneerd verbod niet meer stoorden, terwijl ook de nieuw opgerichte bouwkassen onbeperkt konden acquireren. Om al deze redenen achtte de regering het zowel in het alge- meen belang van de spaarders en adspirant-spaarders hoogst noodzakelijk op korte termijn het sluiten van nieuwe bouw- kasovereenkomsten en het verhogen van het bouwkapitaal bij reeds gesloten contracten te verbieden, echter met daar naast de mogelijkheid om van dat verbod ontheffing te ver krijgen. Dienovereenkomstig is bij K.B. van 27 April 1946 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend een ontwerp van wet houdende voorlopige voorzieningen met betrekking tot de bouwkassen, waarin een verbod van die strekking was neergelegd. Tegen het bezwaar dat gemaakt was, dat de wet de hoofd zaak der regeling nl. het vaststellen van de voorwaarden, waaraan de bouwkassen zouden moeten voldoen om onthef fing van het acquisitieverbod te verkrijgen, overlaat aan een algemene maatregel van bestuur, verdedigde de regering zich met de opmerking, dat aldus gelegenheid bestond die voor waarden zoveel mogelijk aan te passen aan de eisen der praktijk. In het wetsontwerp was als voorwaarde slechts op genomen, dat de bouwkas de haar toevertrouwde gelden doet

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1948 | | pagina 12