3
LIQUIDITEIT DER
BOERENLEENBANKEN
woorden (die al min of meer in de vragen besloten liggen)
zal de Stichting wel voldoende stof kunnen vergaren om
haar standpunt te formuleren.
De laatste berichten zijn, dat eerstdaags door de Regering
belangrijke mededelingen over de verwerkelijking der econo
mische unie met België zullen worden gedaan. Minister van
den Brink heeft dit op de Jaarbeurs aangekondigd. Verder
schijnt men ook een eindweegs te zijn gevorderd met het
plan de Marshall-dollars ten dele dienstbaar te maken aan
de verruiming van het goederenverkeer tussen de Europese
landen, die aan het Marshall-plan medewerken. We zullen
maar goede moed houden.
In het nummer van de Raiffeisen-Bode van 1 Mei 1948
betoogden wij in een artikel onder bovenstaand hoofd, dat
het op grote schaal financieren van gemeentelijke woning
bouw nimmer tot de doelstelling van de boerenleenbanken
kan worden gerekend en zelfs, dat deze financiering door de
boerenleenbanken in het geheel niet mogelijk is.
Hoewel met het financieren van waterschapsobjecten op
lange termijn wel een landbouwbelang gemoeid is, moet ook
hier met de werkelijkheid rekening worden gehouden en
moet geconstateerd worden, dat dergelijke lange,, onopzeg
bare leningen een zeer illiquide belegging vormen en dan
ook niet tot de voor de boerenleenbanken geëigende beleg
gingen mogen worden gerekend.
Dit was in het kort de conclusie, waartoe wij kwamen. Wij
willen thans onze destijds gedane toezegging om nog verder
op dit onderwerp in te gaan gestand doen. Tal van gemeen
ten, die een rekening-courantovereenkomst met de boeren
leenbank afgesloten hebben, wenden zich tot deze banken
voor het onderbrengen van leningen ter financiering van
wegenaanleg, scholenbouw, gemeentelijke bedrijfsinstellingen
enz. Als regel hebben de gevraagde leningen een looptijd
van 20 tot 40 jaar.
Toen in 192 7 de Grondkapitaalbank werd opgericht, ge
schiedde dit om te voorkomen, dat door het financieren van
grondcredieten voor coöperatieve verenigingen op het ge
bied van de landbouw door de boerenleenbanken de liquidi
teit der organisatie in gevaar zou worden gebracht. In het
dieptepunt der crisisjaren werd de betekenis van deze instel
ling sterk gevoeld. Thans echter, nu een ruime liquiditeit
bestaat, is het daarmede anders gesteld. Geen enkele boeren
leenbank wenst bij voorkomënde aanvragen tot financiering
van gebouwen, machines en inventaris zich dergelijke posten
te zien ontgaan, terwijl toch in wezen de Grondkapitaalbank,
die door de uitgifte van obligatieleningen op lange termijn
over de daarvoor bestemde middelen beschikt, het aan
gewezen instituut is voor de gevraagde kapitaalverstrekking.
Hetzelfde euvel is te bespeuren bij het verstrekken van
grote hypothecaire leningen. Het hypotheekbedrijf van de
Centrale Bank, o.a. ingesteld teneinde grotere hypothecaire
leningen, die voor de liquiditeit der boerenleenbanken te
bezwarend zouden zijn, door middel van kapitaal, verkregen
uit de plaatsing van deposito-obligaties (eveneens op lange
termijn), te verstrekken, sluit vrijwel geen nieuwe posten
meer af, althans belangrijk minder dan voorheen. Alweer,
omdat de boerenleenbanken een belegging, ongeacht de
daaraan verbonden bezwaren ten opzichte van de liquiditeit,
zelf wensen te behouden, ter wille van het ogenblikkelijke
voordeel.
Nu zal men ons wellicht tegenwerpen, dat de boerenleen
banken nu eenmaal overtollige middelen bezitten, vele malen
groter dan in de dertiger jaren en dat men ten slotte moet
kunnen uitkomen. Dit is juist en het is nodig even op deze
tegenwerping in te gaan.
Het karakter van vele onzer boerenleenbanken heeft zich
in het laatste decennium belangrijk gewijzigd. De beleggingen
van vóór de oorlog, voorschotten, hypotheken en debetsaldi
in rekening-courant zijn tijdens de oorlogsjaren zeer belang
rijk verminderd en soms zelfs geheel verdwenen. Daartegen
over stegen spaargelden en deposito s tot een ongekende
hoogte. De pogingen om deze middelen voor en ten dienste
van de organisatie te behouden moeten worden gesteund en
daarom moet, naarmate het herstel van het bedrijfsleven
vordert, opnieuw geïnvesteerd worden. Dit is te meer nood
zakelijk, omdat bij het in omvang toenemen van de boeren
leenbanken meer personeel is aangesteld, terwijl de oude
kern van kassiers hun functie van een nevenbetrekking zagen
uitdijen tot een volledige dagtaak. De sterk gestegen kosten
van levensonderhoud en de loonconcurrentie van het be
drijfsleven maakten, dat de post salarissen een belangrijk deel
der' exploitatiekosten ging uitmaken. Ook de voortdurende
concurrentie van de commerciële banken ten plattelande
noopt tot het maken van onkosten voor reclame, terwijl men
het belang van een behoorlijke huisvesting voor de bank hoe
langer hoe meer gaat inzien. Helaas, in een tijdperk, waarin
door de ontzaggelijke kosten het bouwen zeer bezwarend is
en men in elk geval tot de grootst mogelijke versobering
wordt gedwongen.
Tegenover deze verzwaring der exploitatiekosten tracht
men iets te stellen. En hier komt een belang van de allereerste
orde in het geding, namelijk de liquiditeit, waaronder we
verstaan het vermogen der banken, om te allen tijde te kun
nen voldoen aan de opvraging van de direct opeisbare
middelen.
In normale tijden maakte het tegoed van de boerenleen
banken bij de Centrale Bank (gevormd door de overtollige
middelen dier banken) slechts zeer ten dele een factor van
betekenis uit bij het bepalen van de locale rentevoet. Men
had een behoorlijk gedeelte der spaargelden en deposito's
belegd in voorschotten, hypotheken en credieten en een
matige effectenportefeuille, terwijl de Centrale Bank in staat
was voor de overtollige middelen een bevredigende rente
te vergoeden.
Men weet echter, dat de Centrale Bank thans ten aanzien
van de grote bedragen, die zij heeft te beleggen, in over
grote meerderheid gebonden ,is aan de zeer lage rente, die
de minister van Financiën voor gelden op korte termijn heeft
voorgeschreven. En dit spiegelt zich uiteraard af in de door
de Centrale Bank aan de boerenleenbanken uit te keren
rente. Nu moge dit in meer normale tijden van minder zorg
zijn geweest, thans, nu de post rente van de Centrale Bank
bij vrijwel alle boerenleenbanken nog de belangrijkste bron
van inkomsten is, is dit een zaak van grote betekenis gewor
den. Want men krijgt hier te maken met een botsing tussen
twee belangen, te weten enerzijds dat van de plaatselijke
bank en anderzijds dat van de organisatie in haar geheel.
Er valt bij de boerenleenbanken, overigens zeer begrijpe
lijk, een drang naar belegging te constateren. Vanzelf
sprekend is de Centrale Bank bereid om de boerenleenbanken
hierbij zo yeel mogelijk te helpen en van advies te dienen.
Maarer moeten grenzen zijn. Men zal moeten inzien, dat
binnen enkele jaren een belangrijk deel van de geblokkeerde
gelden zal zijn afgevloeid. En juist deze geblokkeerde gelden,
die immers de minst rentegevende zijn, tracht men ten koste
van alles te beleggen, veelal in de door ons in het vooraf
gaande als organisatorisch onjuist aangemerkte beleggingen.
Daar komt nog bij, dat niet alleen uit een oogpunt van
liquiditeit, maar evenzeer uit een oogpunt van rentabiliteit
de hiervoor genoemde langlopende leningen allerminst aan
lokkelijk zijn. Niemand weet, gezien de dynamische samen
leving van thans, of men over 5 jaar geen grote spijt zal
hebben van het uitzetten van grote bedragen tegen een rente
van 3 a V/i laat staan over een halve eeuw, een mensen-
leeftijd.
Zelfs normale credieten aan coöperatieve verenigingen,
evenals leningen op lange termijn aan deze lichamen, tracht
men te verkrijgen tegen een rente, die beneden de toch reeds
lage norm van onze boerenleenbanken ligt.