REKENINGEN VAN NIET-INGEZETENEN
STICHTING VAN BANKGEBOUW MET
KASSIERSWONING EN DE NIEUWE
FINANCIERINGSREGELING 1948
3
verschilt dus belangrijk van die van de oude regeling en is
zeer zeker een verbetering.
Voorbeeld.
De huurpeilindex is 1 1 0.
De basishuur is 420.
De huurwaarde is 504.
In de index voor de kosten van levensonderhoud is geen
wijziging gekomen.
De huurpeilindex is met 1 0 punten gestegen en dus moet
de bijdrage worden herzien.
Met behulp van de bovengenoemde formule wordt dus de
nieuwe huurwaarde berekend °P]qq x 420.of 462.
Dit betekent dus een verlaging van de huur de huurder
betaalt dus in het vervolg geen 42.huur per maand,
maar slechts 38.50.
Aangezien in de index van de kosten van levensonderhoud
en de belastingen geen wijziging is gekomen, is doordien de
huurwaarde is gedaald, de netto-opbrengst minder geworden
en wel 42.
Indien de herziening plaats vindt drie jaar nadat de woning
is gereed gekomen, is deze 42.de annuïteit van de min
dere rendabele bouwkosten gedurende de tijd van 47 jaar.
En worden de niet-rendabele kosten met het op deze grond
slag berekende bedrag vermeerderd.
- Ten slotte is een zeer belangrijke verbetering, dat volgens
de oude regeling 1947, indien op een gegeven ogenblik geen
niet-rendabele bouwkosten meer aanwezig waren, de rijks
bijdrage definitief komt te vervallen. Bij de nieuwe regeling
vervalt de bijdrage ook, doch is dit niet definitief. Blijkt bij
een latere wijziging van de huur- of levensonderhoudindex,
dat er weer niet-rendabele bouwkosten zijn, dan wordt de
bijdrage hersteld.
De bijdrage ineens wordt zo spoedig mogelijk na het ver
strijken van het tienjarig tijdvak uitgekeerd en wel ten
bedrage van de op het tijdstip, dat de uitkering moet plaats
vinden, berekende niet-rendabele bouwkosten. Bij te late
uitbetaling wordt over de uitkering ineens over het tijdvak
der vertraging 4 rente vergoed. De termijn van tien jaar
kan dus niet meer met maximaal vijf jaar worden verlengd.
Bij de berekening van de niet-rendabele kosten voor de
vaststelling van de uitkering ineens wordt geen rekening
gehouden met een wijziging in de index voor levensonder
houd, indien deze index sinds de laatste berekening niet met
1 0 punten of meer veranderd is.
Een volgende wijziging, speciaal voor de hypotheekhouder
van belang, is, dat volgens de oude regeling het recht op
bijdrage en uitkering ineens verviel en wel voorgoed, indien
zonder voorafgaande toestemming van de minister wijziging
in de bestemming van de woning werd gebracht. In de
nieuwe regeling is deze bepaling gehandhaafd, doch is daar
aan toegevoegd, dat de bijdrage herleeft, indien en zodra de
oude bestemming aan de woning is teruggegeven. De hypo
theekhouder krijgt een schriftelijke kennisgeving, dus kan
deze maatregelen nemen, dat de oude toestand wordt
hersteld.
Overigens is in de bestaande regeling weinig wijziging
gebracht. Eén der belangrijkste is wel, dat niet meer vereist
wordt, dat de architect voldoet aan door de architecten-
keuzecommissie gestelde vereisten. De opdracht voor het
ontwerp kan aan iedere architect gegeven worden.
Van belang zijn voorts de overgangsregelen.
Een zeer belangrijke bepaling is, dat aanvragen ingediend
binnen 60 dagen na de afkondiging, dus voor 29 Augustus
1948, niet behoeven te voldoen aan de vereisten van art. 4
en 5. Dit is vooral van belang voor woningen met bedrijfs
ruimte, waarvoor blijven gelden de grenzen van 500 m3
voor woon- en 500 m3 voor bedrijfsruimte. Reeds ingediende
aanvragen worden behandeld volgens de regeling 1947 (zie
art. 39).
Voor reeds toegekende bijdragen blijft de financierings-
Het komt nog herhaaldelijk voordat boerenleenbanken
.betalingen verrichten ten laste van NIET-IN GEZETENEN -
REKENINGENzonder dat hiervoor een deviesenvergunning
van de Nederlandsche Bank N.V. te Amsterdam is verkregen-
Wij maken er U nogmaals op attentdat voor iedere mutatie op
ecu dergelijke rekcnjng (behalve dan rentebijschrijvingbelas
tingbetalingen en bankkosten) een afzonderlijke vergunning is
vereist.
Indien hier dan niet dg hand wordt gehouden, kunnen grote
moeilijkheden ontstaan. Nog dezer dagen ontvingen wij van de
Nederlandsche Bank de telefonische waarschuwing, dat, wan
neer de deviezenbe paling en niet strikt zouden worden nage
komen, zij ertoe zou overgaan alle bij de boerenleenbanken
uitstaande tegoeden van nfet-ingezetenen op te vorderen.
Teneinde deze maatregel te voorkomen roepen ztrij Uzv aller
medewerking in.
regeling 1947 van kracht, doch zijn verschillende bepalingen
van de nieuwe regeling van toepassing verklaard, te weten
art. 9 betreffende de basishuur en huurwaarde, art. 1 1 lid 1
waarbij de jaarlijkse bijdrage voor ten hoogste tien jaar
wordt toegekend, art. 1 3 betreffende de herziening der jaar
lijkse bijdrage, art. 14 uitbetaling der bijdrage ineens,
art. 15, waardoor na verval der bijdrage door wijziging in
de bestemming na herstel der oorspronkelijke bestemming de
bijdrage weer herleeft, art. 26 lid 3 en art. 27. Toepassing
van art. 9 kan echter niet leiden tot een hogere vaststelling
der bijdrage.
Slotconclusie.
Aangezien de nieuwe regeling wat de toegekende bijdrage
betreft zeer belangrijke verbeteringen inhoudt, menen wij,
dat er wel aanleiding bestaat om het percentage der toelaat
bare stichtingskosten, waarvoor ten hoogste een geldlening
onder hypothecair verband en cessie der jaarlijkse bijdrage
mag worden verstrekt, te verhogen van 40 a 50 tot
50 a 60
Onder bijzondere omstandigheden kan wel eens een hoger
percentage worden toegestaan.
In het voorgaande artikel is de financieringsregeling woning
bouw 1948 in het algemeen besproken en zijn de verschil
punten met de financieringsregeling 1947 in het kort belicht.
Bij menig boerenleenbankbestuur zal de vraag gerezen zijn
of onder de werking van de nieuwe regeling nog een bijdrage
verkregen zal kunnen worden voor de bouw van een nieuw
bankgebouw met kassierswoning.
Uit de ervaring hebben wij geleerd, dat het meestal prak
tisch onmogelijk is om een gebouw van 500 m' te bouwen,
waarin èn de kassierswoning èn het kantoor kunnen worden
ondergebracht. Of het bankkantoor óf de woning wordt dan
te klein.
In verband hiermede hebben wij getracht van de minister
van wederopbouw en volkshuisvesting gedaan te krijgen, dat
de grens van 500 m3 voor onze boerenleenbanken iets ver
ruimd zou worden, doch ondanks de o.i. feitelijk doorslag
gevende argumenten, die hiervoor werden aangevoerd, is
ons gebleken, dat van afwijking ten gunste der boerenleen
banken of van wie dan ook geen sprake kan zijn. Het gehele
streven van de minister is er op gericht door het beperken