I 8 1 Herstel het bankgeheim Sparen eist vertrouwen, maar het opnieuw wortel schieten van de spaarzin stelt nog meer voorwaarden. Onder die voor waarden achten wij de voornaamste deze: het in ere herstel len van het bankgeheim, het terugbrengen van de fiscus op de plaats, waar hij in Nederland steeds is geweest en behoort te zijn. Uit aard en geschiedenis van de opheffing van het bank geheim (dit geschiedde immers in verband met de zo drin gend noodzakelijke zuivering van ons geldwezen) blijkt ten duidelijkste, dat zij bedoeld is als een noodmaatregel, als een tijdelijk verlof aan de fiscale autoriteiten om binnen te drin gen op in beginsel verboden terrein, onder de leuze: ,,nood breekt wet (althans: gewoonte)". Want het z.g. bankgeheim heeft in Nederland nooit op wettelijke grondslag berust. Het vond zijn oorsprong sinds jaar en dag in de gewoonte en het fatsoen. In de praktijk had de belastingdienst zich steeds onthouden van het nemen van inzage van de boeken van banken en soortgelijke instellingen teneinde op deze wijze op de hoogte te komen van de financiën van cliënten. Een wettelijk verbod bestond echter niet. Het bankgeheim was geen geheim met een streng juridi sche grondslag, het was een fiscaal geheim, dat feitelijk slechts kon worden opgeheven, wanneer de nood der staats financiën zó dringend was, dat alle rechten der burgers voor de leniging van die nood moesten wijken. In de jaren vóór de oorlog is de regering nimmer gezwicht voor de op haar uitgeoefende aandrang om het fiscale bank geheim aan de kapstok te hangen. Zij vreesde door ophef fing aantasting van de positie van Amsterdam als internatio naal financiëel centrum, het maken van inbreuk op de ver trouwelijke sfeer tussen bankier en cliënt, doch in het bijzon der vreesde de regering, dat door de opheffing van het bankgeheim het sparen zou verminderen, welk nadeel groter werd geacht, dan het belang van de fiscus bij juiste aangiften. De minister wil thans ons volk weer tot sparen brengen. Maar dan zal hij ook de voorwaarden voor een hernieuwde spaarlust moeten scheppen, o.a. door de herstelling van het bankgeheim. (£)e Zakenwereld). Landbouw en plan-Marshall. De commissie inzake het plan-Marshall, welke het hoofd bestuur van de Stichting voor de landbouw op dit terrein van advies dient, heeft een rapport gereed gemaakt over dit onderwerp. De commissie komt na uitvoerige en gedocumen teerde beschouwingen tot de volgende 5 conclusies: 1. De mogelijkheid van een zeer intensief gevoerde land bouw is voor Nederland een sociaal-economisch belang. 2. Daarom dienen in het kader van de Marshall-hulp op ruime schaal de benodigde productiemiddelen te worden ingevoerd, zoals veevoeder, kunstmest, land bouwmachines en machinerieën voor de agrarische in dustrie, ter verhoging van de rationalisatie in de bedrijfs voering en van de efficiëncy in de agrarische industrie. 3. De Nederlandses landbouw kan door een zo hoog en zo intensief mogelijke productie en een zo groot mogelijke uitvoer op effectieve wijze het zijne ertoe bijdragen om de doeleinden van het Europees herstelprogramma zo volledig en zo snel mogelijk te helpen bereiken, door wederom te worden de leverancier bij uitstek van ver edelde landbouwproducten voor het geïndustrialiseerde West-Europa. 4. Goede exportmogelijkheden zijn voor de Nederlandse landbouw onontbeerlijk en daarom is een verruiming van het internationale handels- en betalingsverkeer uitermate gewenst. 3. Het besteden van een belangrijk gedeelte der Marshall guldens" voor de uitbreiding van de agrarische pro ductie, vooral door inpoldering en uitvoering van andere cultuurtechnische werken, past volledig in het gehele kader der Marshall-hulp. (De Landbode) Ondernemingsraden. Ingediend is een wetsontwerp omtrent ondernemings raden. Volgens dit ontwerp zullen vanaf een nader te bepalen tijdstip ondernemingen, waarin 25 of meer werknemers werkzaam zijn, verplicht zijn ondernemingsraden (O.R. in te stellen. Ongeacht de voorzitter (dit is het hoofd of de bestuurder van de onderneming) telt de O.R. in een onder neming met 2550 werknemers 3 leden, met 5199: 5 leden, met 100199: 7 leden, met 200399: 9 leden, met 400599: 1 1 leden, met 600999: 13 leden en ver volgens voor elke 1000 werknemers meer telkens 2 leden tot een maximum van 25. De leden worden gekozen door de kiesgerechtigde werknemers, dat wil zeggen zij, die de leef tijd van 21 jaar hebben bereikt en tenminste een jaar in de onderneming werkzaam zijn geweest. Verkiesbaar zijn werk nemers van tenminste 23 jaar, die tenminste 3 jaar in de onderneming hebben gewerkt. De O.R. heeft tot taak, onder erkenning van de zelfstan dige functie van de ondernemer, door overleg inzake, toe zicht op en uitvoering of regeling van alle aangelegenheden, de onderneming betreffende, welke in verband met haar aard en met de omstandigheden daarvoor in aanmerking komen en door het bevorderen van een goede verstandhou ding en samenwerking in de onderneming, naar vermogen bij te dragen tot een zo goed mogelijk functionneren der onderneming. Ter vervulling van deze taak heeft de O.R. de volgende bevoegdheden: a. het behandelen van uit het personeel ter kennis van de O.R. gebrachte wensen, bezwaren ep,opmerkingen, voor zover deze van belang zijn voor de positie van de werk nemers in de onderneming; b. het plegen van overleg inzake het vaststellen van va- cantietijden, werkroosters, ploegendiensten en schaft tijden, voorzover dit overleg en deze vaststelling niet bedrijfstaksgewijze plaats vinden; c. het houden van toezicht op de nalevipg van voor de onderneming geldende arbeidsvoorwaarden; d. het houden van toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften ter bescherming van de werknemers in de onderneming, alsmede op de inrichtingen in het belang van de veiligheid, gezondheid en hygiëne en op de schaft- en kleedgelegenheden; e. het deelnemen in het beheer van instellingen, ten behoeve van de werknemers aan de onderneming verbonden, in dien en voorzover daarin niet bij of krachtens de wet op andere wijze is voorzien; f. het adviseren en het doen van voorstellen omtrent maat regelen, die tot verbetering van de technische en econo mische gang van zaken in de onderneming kunnen bij dragen. Het hoofd of de bestuurder van een onderneming is ver plicht a. aan de O.R. alle medewerking te verlenen en in het bij zonder alle inlichtingen te verstrekken, welke de O.R. behoeft voor de uitoefening van de hem bij het tweede lid toegekende bevoegdheden; b. periodiek aan de O.R. mededeling te doen omtrent de economische gang van zaken in de onderneming; c. overleg te plegen met de ondernemingsraad, alvorens een arbeidsreglement vast te stellen, te wijzigen of aan te vullen, als bedoeld in art. 1637 j tot en met 1637 m van het Burgerlijk Wetboek. Aangelegenheden, welke naar haar aard voor behandeling in organisatorisch verband per bedrijfstak dan wel straks eventueel in het publiekrechtelijk kader in aanmerking komen, zoals bijvoorbeeld op sociaal gebied de algemene regeling der arbeidsvoorwaarden, op economisch gebied regelingen betreffende de productie, op technisch gebied het bekostigen en profiteren van gemeenschappelijke research, en dergelijke, zijn aan de bemoeiingen van de O.R. onttrokken. (Persnieuws N.C.R.).

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1948 | | pagina 8