I
8
1 Herstel het bankgeheim
Sparen eist vertrouwen, maar het opnieuw wortel schieten
van de spaarzin stelt nog meer voorwaarden. Onder die voor
waarden achten wij de voornaamste deze: het in ere herstel
len van het bankgeheim, het terugbrengen van de fiscus op
de plaats, waar hij in Nederland steeds is geweest en behoort
te zijn.
Uit aard en geschiedenis van de opheffing van het bank
geheim (dit geschiedde immers in verband met de zo drin
gend noodzakelijke zuivering van ons geldwezen) blijkt ten
duidelijkste, dat zij bedoeld is als een noodmaatregel, als een
tijdelijk verlof aan de fiscale autoriteiten om binnen te drin
gen op in beginsel verboden terrein, onder de leuze: ,,nood
breekt wet (althans: gewoonte)". Want het z.g. bankgeheim
heeft in Nederland nooit op wettelijke grondslag berust. Het
vond zijn oorsprong sinds jaar en dag in de gewoonte en het
fatsoen. In de praktijk had de belastingdienst zich steeds
onthouden van het nemen van inzage van de boeken van
banken en soortgelijke instellingen teneinde op deze wijze
op de hoogte te komen van de financiën van cliënten. Een
wettelijk verbod bestond echter niet.
Het bankgeheim was geen geheim met een streng juridi
sche grondslag, het was een fiscaal geheim, dat feitelijk
slechts kon worden opgeheven, wanneer de nood der staats
financiën zó dringend was, dat alle rechten der burgers voor
de leniging van die nood moesten wijken.
In de jaren vóór de oorlog is de regering nimmer gezwicht
voor de op haar uitgeoefende aandrang om het fiscale bank
geheim aan de kapstok te hangen. Zij vreesde door ophef
fing aantasting van de positie van Amsterdam als internatio
naal financiëel centrum, het maken van inbreuk op de ver
trouwelijke sfeer tussen bankier en cliënt, doch in het bijzon
der vreesde de regering, dat door de opheffing van het
bankgeheim het sparen zou verminderen, welk nadeel groter
werd geacht, dan het belang van de fiscus bij juiste aangiften.
De minister wil thans ons volk weer tot sparen brengen.
Maar dan zal hij ook de voorwaarden voor een hernieuwde
spaarlust moeten scheppen, o.a. door de herstelling van het
bankgeheim. (£)e Zakenwereld).
Landbouw en plan-Marshall.
De commissie inzake het plan-Marshall, welke het hoofd
bestuur van de Stichting voor de landbouw op dit terrein van
advies dient, heeft een rapport gereed gemaakt over dit
onderwerp. De commissie komt na uitvoerige en gedocumen
teerde beschouwingen tot de volgende 5 conclusies:
1. De mogelijkheid van een zeer intensief gevoerde land
bouw is voor Nederland een sociaal-economisch belang.
2. Daarom dienen in het kader van de Marshall-hulp
op ruime schaal de benodigde productiemiddelen te
worden ingevoerd, zoals veevoeder, kunstmest, land
bouwmachines en machinerieën voor de agrarische in
dustrie, ter verhoging van de rationalisatie in de bedrijfs
voering en van de efficiëncy in de agrarische industrie.
3. De Nederlandses landbouw kan door een zo hoog en zo
intensief mogelijke productie en een zo groot mogelijke
uitvoer op effectieve wijze het zijne ertoe bijdragen om
de doeleinden van het Europees herstelprogramma zo
volledig en zo snel mogelijk te helpen bereiken, door
wederom te worden de leverancier bij uitstek van ver
edelde landbouwproducten voor het geïndustrialiseerde
West-Europa.
4. Goede exportmogelijkheden zijn voor de Nederlandse
landbouw onontbeerlijk en daarom is een verruiming van
het internationale handels- en betalingsverkeer uitermate
gewenst.
3. Het besteden van een belangrijk gedeelte der Marshall
guldens" voor de uitbreiding van de agrarische pro
ductie, vooral door inpoldering en uitvoering van andere
cultuurtechnische werken, past volledig in het gehele
kader der Marshall-hulp. (De Landbode)
Ondernemingsraden.
Ingediend is een wetsontwerp omtrent ondernemings
raden. Volgens dit ontwerp zullen vanaf een nader te bepalen
tijdstip ondernemingen, waarin 25 of meer werknemers
werkzaam zijn, verplicht zijn ondernemingsraden (O.R.
in te stellen. Ongeacht de voorzitter (dit is het hoofd of de
bestuurder van de onderneming) telt de O.R. in een onder
neming met 2550 werknemers 3 leden, met 5199:
5 leden, met 100199: 7 leden, met 200399: 9 leden,
met 400599: 1 1 leden, met 600999: 13 leden en ver
volgens voor elke 1000 werknemers meer telkens 2 leden
tot een maximum van 25. De leden worden gekozen door de
kiesgerechtigde werknemers, dat wil zeggen zij, die de leef
tijd van 21 jaar hebben bereikt en tenminste een jaar in de
onderneming werkzaam zijn geweest. Verkiesbaar zijn werk
nemers van tenminste 23 jaar, die tenminste 3 jaar in de
onderneming hebben gewerkt.
De O.R. heeft tot taak, onder erkenning van de zelfstan
dige functie van de ondernemer, door overleg inzake, toe
zicht op en uitvoering of regeling van alle aangelegenheden,
de onderneming betreffende, welke in verband met haar
aard en met de omstandigheden daarvoor in aanmerking
komen en door het bevorderen van een goede verstandhou
ding en samenwerking in de onderneming, naar vermogen
bij te dragen tot een zo goed mogelijk functionneren der
onderneming. Ter vervulling van deze taak heeft de O.R.
de volgende bevoegdheden:
a. het behandelen van uit het personeel ter kennis van de
O.R. gebrachte wensen, bezwaren ep,opmerkingen, voor
zover deze van belang zijn voor de positie van de werk
nemers in de onderneming;
b. het plegen van overleg inzake het vaststellen van va-
cantietijden, werkroosters, ploegendiensten en schaft
tijden, voorzover dit overleg en deze vaststelling niet
bedrijfstaksgewijze plaats vinden;
c. het houden van toezicht op de nalevipg van voor de
onderneming geldende arbeidsvoorwaarden;
d. het houden van toezicht op de naleving van de wettelijke
voorschriften ter bescherming van de werknemers in de
onderneming, alsmede op de inrichtingen in het belang
van de veiligheid, gezondheid en hygiëne en op de
schaft- en kleedgelegenheden;
e. het deelnemen in het beheer van instellingen, ten behoeve
van de werknemers aan de onderneming verbonden, in
dien en voorzover daarin niet bij of krachtens de wet op
andere wijze is voorzien;
f. het adviseren en het doen van voorstellen omtrent maat
regelen, die tot verbetering van de technische en econo
mische gang van zaken in de onderneming kunnen bij
dragen.
Het hoofd of de bestuurder van een onderneming is ver
plicht
a. aan de O.R. alle medewerking te verlenen en in het bij
zonder alle inlichtingen te verstrekken, welke de O.R.
behoeft voor de uitoefening van de hem bij het tweede
lid toegekende bevoegdheden;
b. periodiek aan de O.R. mededeling te doen omtrent de
economische gang van zaken in de onderneming;
c. overleg te plegen met de ondernemingsraad, alvorens een
arbeidsreglement vast te stellen, te wijzigen of aan te
vullen, als bedoeld in art. 1637 j tot en met 1637 m van
het Burgerlijk Wetboek.
Aangelegenheden, welke naar haar aard voor behandeling
in organisatorisch verband per bedrijfstak dan wel straks
eventueel in het publiekrechtelijk kader in aanmerking
komen, zoals bijvoorbeeld op sociaal gebied de algemene
regeling der arbeidsvoorwaarden, op economisch gebied
regelingen betreffende de productie, op technisch gebied het
bekostigen en profiteren van gemeenschappelijke research, en
dergelijke, zijn aan de bemoeiingen van de O.R. onttrokken.
(Persnieuws N.C.R.).