4
bovengenoemde redelijke verdeling van land over de bedrij
ven te bevorderen.
De eigenaar van het betreffende stuk land is vrij om dat
voorstel al dan niet te accepteren, doch de eigenaar (of
pachter) van het kleine bedrijf, die als gegadigde optrad, is
aan zijn toezegging gebonden, als de eigenaar op het voor
stel ingaat en bereid is tot verkoop.
De Grondkamer kan dus niet zelfstandig tegen de wil van
partijen in, bindende wijzigingen brengen in aan haar voor
gelegde koopcontracten, zoals zij dat kan doen met pacht-
contracten ingevolge het pachtbesluit. Dat zou ook al te ver
gaan. Het eigendomsrecht wordt door dit ontwerp toch al
weer een stuk uitgehold!
Norm betreffende de prijs.
De tweede norm betreft, zoals gezegd, de prijs. De Grond
kamer gaat dus na, of de koopprijs de toelaatbare maximum
prijs niet overschrijdt.
Volgens het ontwerp zullen bij algemene .maatregel van
bestuur na ingewonnen advies van de Economische Raad
algemene regelen worden gesteld ten aanzien van die
maximumprijs. Binnen die algemene regelen stellen de
Grondkamers in overleg met de rijksconsulent voor'grond
en pachtzaken dan de regionale normen vast, waarmede de
koopprijzen in overeenstemming moeten zijn, welke
normen op hun beurt weer de goedkeuring van de .minister
behoeven.
Practisch komt het er dus op neer, dat Den Haag de
prijzen regelt.
Als niet alleen agrarische factoren de waarde van het land
bepalen, spreekt het Prijzenbureau een woordje mee. De
waarde van bos wordt bepaald door de directeur van het
Staatsbosbeheer.
In de memorie van toelichting wordt voorts medege
deeld, dat het in 't voornemen der regering ligt, bij die alge
mene maatregel van bestuur het prijzenniveau van 9 Mei
1940 als basis te nemen met een verhoging van 10 voor
landbouwgrond en 20 voor woeste grond, hetgeen aan
sluit bij de praktijk, die tot nu toe bij de Prijzenbureaux
bestaat. De regering is van oordeel, dat voor een hoger
niveau geen reden is, omdat de pachtprijzen geen gelijke
tred hebben gehouden met de lasten van de eigenaar, welke
laatste in veel hogere mate zijn gestegen.
De waarde van het land, berekend aan de hand van de
netto-pachtpryk is in vele gevallen zodanig, dat zij onder de
verkoopwaarde van 1940 zou liggen, weshalve men deze
methode onbruikbaar acht. Dikwijls komt men bij deze
methode zelfs tot de uitkomst, dat behuisd land minder
waard is dan los land, in verband met de grote onderhouds
kosten van de gebouwen voor de eigenaar! De vraag ligt o.i.
voor de hand, of de pachtprijs voor behuisd land in het alge
meen dan niet te laag is gesteld.
Aan het slot van het betreffende artikel over de prijs
bepaling het venijn zit, als gewoonlijk, in de staart
wordt bepaald, dat bouwterreinwaarde slechts in aanmerking
mag worden genomen, indien deze op 9 Mei 1940 aanwezig
was.
Dit lijkt ons een zeer onbillijke bepaling. Men moet niet
uit het oog verliezen, dat dit ontwerp niet alleen betrekking
heeft op grond waarop enige vorm van landbouw wordt uit
geoefend, doch ook op grond, welke onmiddellijk geschikt is
om daarop landbouw uit te oefenen en ook op woeste grond.
Waar onder landbouw wordt verstaan elke vorm van bodem
cultuur, is het duidelijk, dat dus practisch alle grond, die
buiten de bebouwde kom van stad of dorp ligt, onder de
werking van dit wetsontwerp valt.
Zo zal b.v. land, gelegen in het uitbreidingsplan van een
stad over het algemeen bouwterreinwaarde bezitten, maar
tevens wordt, zo lang dat plan niet wordt uitgevoerd, dat
land meestal als weiland, bouwland of tuingrond gebruikt.
Het gaat ons te ver, dat de meerdere waarde, die dit land
als bouwterrein bezit, niet in aanmerking zou mogen worden
genomen.
Ook voor de hypothecaire crediteur kan deze bepaling
zeer bezwarend zijn. In vele gevallen zal deze bij de bepalingj
van de grootte van het te verlenen bedrag, ook na 1 0 Mei
1940, rekening gehouden hebben met de meerdere waarde,
die het onderpand als bouwterrein had. De kans is groot, dat
bij handhaving van deze bepaling vele hypotheekhouders
met gedeeltelijk ongedekte vorderingen komen te zitten!!
De memorie van toelichting motiveert de critieke datum
van 9 Mei 1940 met het volgende: Na de bevrijding werd
de maximumprijs van onroerende goederen, onverschillig of
dit landbouwgrond dan wel andere onroerende zaken betrof,
vastgesteld door de regionale Prijzenbureaux, welke werden
ingesteld bij het in de Duitse tijd tot stand gekomen „besluit
vervreemding niet-landbouwgronden na de bevrijding om
gedoopt in „vervreemdingsbesluit onroerende zaken toen
het Duitse „besluit vervreemding landbouwgronden werd
ingetrokken. In de interne richtlijnen voor die bureaux is
bepaald, dat een hogere prijs dan de agrarische waarde kan
worden toegestaan „indien op 9 Mei 1940 in afzienbare tijd
met bebouwing van de grond rekening werd gehouden".
De redactie van het wetsontwerp wil hierop aansluiten.
In verband echter met de zeer ruime redactie van de
richtlijnen („in afzienbare tijd en het interne karakter
daarvan kan het blijken, dat vele hypotheekhouders te goeder
trouw te hoge bedragen hebben verstrekt op bouwterrein.
De rechtszekerheid is hier o.i. dan ook ten enen male zoek.
Gang van zaken bij openbare verkoop.
Wanneer bij openbare verkoop meerdere gegadigden de
maximumprijs bieden, heeft de Grondkamer de bevoegdheid
het land toe te wijzen aan de grondgebruiker, die het land
het meeste nodig heeft, of bij wiens bedrijf het land het
gunstigst gelegen is.
Indien verscheidene gegadigden de hoogste prijs hebben
geboden en zich daaronder zowel agrarische als niet-agra-
rische bieders bevinden, beslist de minister van landbouw
na overleg met de minister, belast met de zaken betreffende
de „ruimtelijke ordening", of agrarische bestemming van het
land dan wel andere bestemming de voorkeur verdient.
In het eerste geval wijst hij de zaak terug naar de Grond
kamer, die dan de gegadigde aanwijst.
Als de minister heeft beslist, dat niet-agrarische bestem
ming de voorkeur verdient of als uitsluitend niet-agrarische
bieders de hoogste prijs hebben geboden, wijst de minister
weer in overleg met zijn bovengenoemde collega de
gegadigde aan.
Verkoop krachtens 1223 lid 2 B.W.
Ten aanzien van de executoriale openbare verkoop en
verkoop door de hypotheekhouder krachtens gemaakt beding
van art. 1223 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, toetst de
Grondkamer de veilingscondities niet aan de bovenvermelde
landbouw-economische norm. Wèl is men gebonden aan de
maximumprijs.
Wij missen hierbij echter een bepaling, dat de maximum
prijs niet lager gesteld kan worden dan de som van de op een
bepaalde datum b.v. bij het in werking treden van deze
wet op het goed rustende hypotheken (tenzij men bij de
hypotheekverlening is gegaan tot een bedrag, dat een in
redelijkheid te verwachten verkoopwaarde verre te boven
ging). Dit ware wel wenselijk in verband met de belangen
van hypotheekhouders. Een soortgelijke bepaling bestaat wel
bij het vervreemdingsbesluit onroerende zaken, waarbij de
datum van 9 Mei 1 940 als critieke datum is aangenomen.
Pachter heeft voorrang.
In het ontwerp komt voorts het beginsel tot uiting, dat de
pachter zowel bij onderhandse als bij openbare verkoop
een recht van voorrang heeft om het door hem gepachte
land te kopen. Volgens de memorie van toelichting geldt dit
recht van voorrang niet, als de echtgenoot van de eigenaar