Het bedrijf:
1937
1938
1939
1940
1941
1942
1943
1944
85
Na de teruggang der gedeponeerde gelden in de eerste
jaren van de crisistijd komt er een kentering in 1936. Het
dieptepunt in de crisis in de landbouw was blijkbaar gepas
seerd, terwijl na de devaluatie de afkerigheid van een bank
deposito bij het publiek in het algemeen was verdwenen. We
zagen dan ook bij de aangesloten banken in het jaar 1937
een belangrijke vermeerdering der creditgelden.
Het jaar 1938, waarin voor het eerst de bedrijfsinkomsten
voor de landbouw een gunstiger beeld vertoonden en waar
in men derhalve eveneens een min of meer aanzienlijke stij
ging der creditgelden zou verwachten, geeft slechts een toe
name van ruim 2 millioen gulden.
Blijkbaar wierp de komende oorlog haar schaduwen reeds
vooruit en betekende ook de lage rente een rem voor het
beleggend publiek.
In 1939 was tengevolge van de internationale spanning en
het uitbreken van de oorlog een teruggang der gedeponeerde
gelden bij de aangesloten banken te constateren. De terug
gang zette zich nog voorlopig in 1940 voort en eerst in
Augustus van dat jaar zouden de inlagen de terugbetalingen
weer gaan overtreffen.
Dat de bezetting van ons land geen paniekstemming bij
de cliënten van onze banken veroorzaakte, blijkt uit het ge
ringe percentage der afvloeiing in 1940. De teruggang der
spaargelden bij de aangesloten banken bedroeg namelijk in
dat jaar rt 4.9 van het saldo per 31 December 1939,
terwijl dit bij de bijzondere spaarbanken 17.7 en bij de
Rijkspostspaarbank 25 bedroeg (bijgeschreven rente
buiten beschouwing gelaten).
Na Augustus 1940 zette in onze organisatie een stijging
der middelen in; een stijging, die abnormaal was en zou
voortduren gedurende de gehele wereldoorlog. Naast de
abnormale stijging der toevertrouwde gelden had een voort
durende inkrimping plaats der uitstaande voorschotten en
debetsaldi in rekeningcourant.
De stijging der creditgelden en de vermindering der cre-
dietbehoeften waren de gevolgen van de oorlogseconomie,
waarin ook ons land was geraakt en welke zich in het agra
risch bedrijfsleven zeer stefk deed gevoelen.
De toevloed der gelden naar de banken werd uiteraard
nog gestimuleerd door de overheidsmaatregelen, waardoor
de oude kous moest worden omgeschud en cabinet en bed
stee en andere bergplaatsen moesten worden ontdaan van
verborgen schatten.
In 1943 immers vonden belangrijke kapitalen hun weg
naar de banken door de verordening betreffende het ont
trekken der bankbiljetten van 1.000,en 500,
Vooral dientengevolge was er in 1943 een stijging te con
stateren. van 220 millioen, een stijging van ruim 40
ten opzichte van het saldo per 31 December 1942.
In 1945, na de bevrijding, waren het de geldsanerings-
maatregelen, die een nieuwe vloedgolf van geld naar de
banken veroorzaakten. Van het totaal door het publiek aan
bankbiljetten van 100.en van lagere waarden inge
leverde bedrag van ongeveer 3781 millioen, kwam meer
dan 700 millioen, dus ongeveer 1/5 gedeelte, terecht bij
de banken, aangesloten bij onze Centrale Bank. De betekenis
hiervan dringt eerst door, als men zich realiseert, dat de in
levering toch openstond bij alle grote commerciële banken
met hun bijkantoren (zowel bij Rijkspostspaarbank, bijzon
dere spaarbanken en spaarbanken der boerenleenbanken van
Utrecht en Eindhoven).
Het is geen wonder, dat onze banken het ook gedurende
de verdere loop der geldsanering^maatregelen hard te ver
duren hebben gehad.
De volgende cijfers geven een beeld:
a. van de ontwikkeling der creditgelden sinds 31 Decem
ber 1937, waaruit de voortdurende en abnormale stij
ging gedurende de oorlogsjaren duidelijk spreekt;
b. van de aanzienlijke inkrimping van credietbehoeften.
3 1 December
Spaar- en credit-
saldi rek.crt.
388.870.000
391.050.000
371.034.000
380.615.000
443.582.000
542.879.000
762.405.000
976.750.000
b. Voorsch. en
debetsaldi rek.crt.
264.097.000
263.043.000
280.519.000
250.274.000
213.162.000
I 78.650.000
133.978.000
1 10.31 1.000
Een dergelijke sterke vermindering der credietbehoeften
en belangrijke toename der gedeponeerde gelden zien we
niet alleen bij onze boerenleenbanken, maar in het gehele
bankwezen. Het gevolg was, dat in het gehele Nederlandse
bankwezen de credietverlening aan de Staat de credietver-
lening aan het bedrijfsleven zeer sterk ging overtreffen,
zelfs zo, dat de verhouding totaal was omgedraaid.
In het jaar 1945 kwam in deze verhouding nog geen
verbetering.
Wel was er bij onze banken meer credietvraag uit het be
drijfsleven, zodat het bedrag der uitstaande bedrijfscredieten
bij de aangesloten banken per 31 December 1945 ruim
3 millioen hoger was dan per ultimo 1944 en de crediet
verlening aan de grote landbouwcoöperaties bij de Centrale
Bank steeg van 0.5 millioen tot 1 1.5 millioen; maar de
verhouding tussen de credietverlening aan de Staat en die
aan het bedrijfsleven was tenslotte per 31 December 1945
nog ongunstiger dan voorheen, daar de tengevolge van de
geldsanering toegevloeide 700 millioen gulden vrijwel uit
sluitend in schatkistpapier konden worden belegd. Tegen
over een bedrag aan schatkistpapier ad. 1432 millioen in
het bezit van boerenleenbanken en Centrale Bank tezamen,
was het cijfer der credietverlening aan het bedrijfsleven
132 millioen. Eerst na 1945 kwam de kentering.
In 1946 bedroeg de teruggang der creditgelden nl. ruim
500 millioen, terwijl het saldo der uitstaande bedrijfs
credieten in dat jaar met 37 millioen toenam. De oor
zaken van deze vermindering der creditgelden en de stijging
der bedrijfscredieten waren de volgende:
1. De sterke opvragingen in Jan. 1946, veroorzaakt door
het vrijgeven van het zogenaamde girale tegoed.
2. De betaling der inschrijvingen 2/i spaarcertificaten
en van de beide inschrijvingen 3 Grootboek 1946.
Door rekeninghouders der aangesloten banken werd nl.
in totaal voor een bedrag van 295 millioen inge
schreven.
3. De betaling van zekerheidstellingen en achterstallige be
lastingen.
4. De hoge prijzen van vee, kunstmeststoffen, voeder
artikelen, landbouwwerktuigen en van overige bedrijfs-
benodigdheden.
5. De opvragingen om in de dringende noodzaak van uit
gestelde behoefte te voorzien.
De afvloeiing der creditgelden en de stijging der bedrijfs
credieten zette zich bij de banken ook in 1947 voort.
Het verloop in de jaren 1945, 1946 en 1947 blijkt uit
onderstaande cijfers.
a. Spaargelden en credit-
saldi in rek.courant
b. Voorsch. en debet
saldi rek.courant
31 Dec. 1945 f 1.803.726.000,— 114.520.000,—
31 Dec. 1946 1.296.161.000,— 151.936.000,—
31 Dec. 1947 1.278.000.000,— 201.100.000
In 1946 dreigden grote moeilijkheden te ontstaan door de
steeds stringenter doorgevoerde goedkoop-geldpolitiek van
de regering, waardoor de rente van kasgeldleningen en
schatkistpapier zeer werd gedrukt.
Het gevaar was groot, dat de Centrale Bank tot een dras
tische verlaging van de creditrente zou moeten overgaan,
waardoor het de aangesloten banken onmogelijk zou zijn
een behoorlijke rente voor de spaargelden te vergoeden.