83 de geldvoorziening van de banken weer spoedig te kunnen laten functionneren door middel van de aangewezen finan- tiële steunpunten in de verschillende delen van het land. Ook de evacuatiemaatregelen hebben in de praktijk hun nuttig effect bewezen. Enkele weken na de capitulatie kon het verkeer van de Centrale Bank met de banken, vrij spoedig weer normaal plaats vinden en de overheid vond zelfs reeds op 1 I Juni aanleiding te bepalen, dat de voorschriften van het banken- moratorium kwamen te vervallen. Op 28 Juni werd reeds weer een Algemene Vergadering der Centrale Bank gehouden, die ondanks de slechte verbin dingen, goed bezocht was. In die Algemene Vergadering werden een tweetal zeer belangrijke besluiten genomen. Het ene betrof een partiële statutenwijziging van de Centrale Bank, waarbij de aanspra kelijkheid der aangesloten banken in hoofdzaak werd gere geld naar de grootte en de betekenis dier banken en niet meer uitsluitend naar de grootte van het opgenomen crediet bij de Centrale Bank. Het andere besluit betrof de aanvul ling van het Onderling Waarborgfonds met een afdeling B. Deze aanvulling werd noodzakelijk geacht, omdat het kapitaal voor bijzondere doeleinden, dat in 1931 was ge sticht, geleidelijk zou verdwijnen, daar in 1940 met de uit betaling van de vastgestelde uitkeringen zou worden be gonnen. Het zou zijn nuttig werk hebben verricht in het belang van de banken, die door schade tengevolge van de bijzon dere omstandigheden in de jaren van depressie, zich genood zaakt zagen daarop een beroep te doen. Daar het nuttig effect van een degelijk gemeenschappelijk fonds was gebleken, stelde men zich voor wederom een soortgelijk fonds in het leven te roepen, met dit verschil echter, dat bij het kapitaal voor bijzondere doeleinden oorspronkelijk de bedoeling voorzat om aan iedere bank, die verliezen leed een zekere uitkering te doen, terwijl uit de nieuwe afdeling B van het fonds slechts een uitkering te ver wachten zou zijn, als de bank zonder een dergelijke hulp niet meer zou kunnen voortbestaan. Nog een zeer belangrijke organisatorische maatregel kwam begin 1941 tot stand, namelijk de collectieve wijziging der statuten van de boerenleenbanken. De uniformieit dier statuten, die in 1925 bij de wijziging van de wet op de coöperatieve verenigingen tot stand kwam, bleef gehandhaafd. De statuten werden gemoderniseerd, aan gepast aan de ontwikkeling der banken, terwijl rekening houdende met de ervaringen opgedaan vooral in de crisistijd, de band met de Centrale Bank nauwer werd aangehaald. Een evenzeer belangrijke maatregel in het begin van de bezettingstijd (29 Mei 1941) ook nog, zonder inmenging van buitenaf tot stand gekomen, was de wijziging der statu ten der Centrale Bank. Deze wijziging had, evenals de statutenwijziging der boe renleenbanken, ten doel een aanpassing aan de praktijk en het versterken van de band met de aangesloten banken. Van de zijde der bezettende overheid werden geleidelijk meer en meer maatregelen genomen teneinde het economisch leven naar eigen inzicht te kunnen regelen. In 1940 was de druk nog gematigd en verkeerde de bezet ter in het stadium van het zoete gekweel. Toen de Neder landers daarvoor in het algemeen niet vatbaar bleken, werd de druk steeds sterker. De eerste inmenging in de zaken der banken kwam van de zijde der Nederlandsche Bank, maar deze is nog vrij van nationaal-socialistische tendenzen. Naar aanleiding van de bankkrach van de firma Mendel- sohn in Juli 1940, werd op uitnodiging van de Nederlandsche Bank overleg gepleegd met de commerciële banken en de beide Centrale Boerenleenbanken, om te komen tot een samenwerking met en het vrijwillig aanvaarden van enig toe zicht van de zijde der Nederlandsche Bank, teneinde een ongewenste ontwikkeling van het bankwezen te voorkomen. Later zou de commissie voor de opbouw van een zelfstan dige organisatie ter ontwikkeling van het bedrijfsleven (de zogenaamde commissie-Woltersom) haar ordenende weg gaan en zou het bankwezen in een afzonderlijke bedrijfs organisatie (nl. de Hoofdgroep Banken) worden onder gebracht. Toen in Febr. 1941 bleek, dat de organisatie van het bankwezen reeds in een verouderd stadium verkeerde, werd in overleg met de Centrale Boerenleenbank te Eindhoven besloten er naar te streven het landbouwcredietwezen een afzonderlijke bedrijfsgroep te doen vormen. In November 1941 had de inlijving plaats van de beide Centrale Banken met de aangesloten banken, de Grondkapi- taalbank en de Boerenhypotheekbank te Eindhoven in de Bedrijfsgroep landbouwcredietbanken, waarvan het bestuur en de raad van bijstand bestond uit bestuursleden en direc teuren van de beide Centraie Banken. Weer later zal zich een strijd openbaren tussen de nieuwe Nederlandsche Coöperatieve Raad onder N.S.B.-leiding en de beide Centrale Banken, als de Raad het toezicht op het land bouwcredietwezen aan zich wil trekken en de Centrales en aangesloten banken los wil weken uit de bedrijfsorganisatie der banken, in welke laatste we baas in eigen huis waren. Die nieuwe Nederlandsche Coöperatieve Raad, die in Mei 1942 tot stand kwam en waarbij alle coöperaties, dus ook de Centrale en aangesloten banken zonder meer werden in gelijfd, heeft ons veel last bezorgd. Toch gelukte het door doelmatige manoeuvres, steeds in samenwerking met de Centrale te Eindhoven uitgevoerd, aan een invloed van enige betekenis op de bedrijven van Cen trale Banken of boerenleenbanken te ontkomen. Na „Dolle Dinsdag" (5 September 1944) werden alle pogingen van die zijde om invloed uit te oefenen nagelaten. Het is trouwens gedurende de gehele bezettingstijd door doel matig verweer in een gevecht om tijdwinst, mogelijk geweest onze banken in het algemeen vrij te houden van directe of indirecte inmenging in zaken van enige betekenis van de zijde van de bezetter. In dit verband moet o.a. melding worden gemaakt van de mislukte pogingen van de bezetter om het boerenleenbankwezen te interesseren voor een kapitaaldeel name in een z.g. Agrar-bank, een landelijke hypotheekbank, die ook ten doel zou hebben het financieren van hypotheken op joodse eigendommen. Uit de aard der zaak ondervonden de Centrale en de boerenleenbanken wel overlast van de maatregelen, welke genomen moesten worden op grond van verordeningen, die vooral na 1941 in overvloed werden uitgevaardigd. We noemen slechts die, betretfende de handhaving van de openbare orde, de bescherming van schuldenaren, de behan deling vijandelijk vermogen, de behandeling van joods gel delijk vermogen en van joods grondbezit. Voorts het funeste deviezenbesluit van April 1941, waarbij de deviezengrens tussen Duitsland en Nederland werd opgeheven met het gevolg, dat Nederland aan het eind van de oorlog met een markenvordering van 4.5 milliard in de maag zat. We den ken nog aan de ingrijpende verordening van Maart 1943, waarbij de bankbiljetten van 1.000.en 500.ongel dig werden verklaard en herinneren aan het overstelpend aantal belastingbesluiten, waarbij vooral het drietal', de ven- nootschaps-, de ondernemings- en de vermogensbelasting een zware druk voor de Centrale Bank, een minder zware, maar toch nog respectabele druk voor de boerenleenbanken betekenen. Het is in dit artikel niet de plaats om weer voor de geest te roepen alle barbaarsheden van de bezetter en het onnoe melijk leed, dat daardoor in vele gezinnen werd veroorzaakt. Wij herdenken hier met eerbied alle mannen en vrouwen, ook uit de eigen organisatie, die in de strijd tegen de bezetter gevallen zijn, als martelaar voor de goede zaak en als slacht offer van de represaille-maatregelen. Het jaar 1944 was onder de bezettingsjaren wel het meest emotionele, een jaar, waarin zeer bijzondere omstandigheden optraden en gebeurtenissen plaats vonden, welke ook in onze

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1948 | | pagina 5