FLITSEN UIT HET VERRE VERLEDEN 81 Een tweede belangrijke functie van onze boerenleen banken, n.1. het verlenen van voorschotten en credieten, is door de gang van zaken enigszins in het gedrang gekomen. We weten allen, hoe in de oorlogs- en na-oorlogsjaren in de boerenbedrijven een soort inventaris-uitverkoop heeft plaats gevonden, waardoor er minder behoefte was aan bedrijfs- credieten. Daarin is thans echter weer een wijziging geko men en de gezamenlijke boerenleenbanken hebben thans weer ruim 200 millioen aan voorschotten en credieten verleend en dit bedrag neemt maandelijks met ongeveer 10 millioen toe. De tijd is thans weer gekomen, dat aan dacht moet worden geschonken aan de vereiste liquiditeit der banken. In de achter ons liggende jaren heeft wel eens te veel het streven voorgezeten de toevertrouwde gelden bij wijze van geldbelegging vast te leggen in langlopende leningen. Daarmede moet thans de nodige voorzichtigheid worden betracht. Vertrouwd mag worden, dat bij een goed gevoerd beleid de banken in staat zullen blijken aan de haar te stellen eisen te voldoen. Zo zullen dan de boerenleen banken evenals in het verleden ook weer in de toekomst ruimschoots kunnen bijdragen tot ontplooiing der krachten van onze land- en tuinbouw en zo medewerken tot versprei ding ener nieuwe welvaart over onze gehele volksgemeen schap in a,l haar geledingen. Dat onze organisatie opgewassen zal blijken tegen de haar opgelegde taak, daaraan twijfel ik geen ogenblik. De voorzitter van het Bestuur S. E. B. BIEREMA 18781895 Agrarische crisis. Deze werd vooral ver oorzaakt door de ontsluiting van de tot dusver voor pro ductie en uitvoer ongeschikte gebieden in de Verenigde Staten van Amerika, in Rusland (na 1880) en nog later in Argentinië. Grote hoeveelheden graan overstroom den de Europese markten, waardoor de crisis in de graan bouw aanving, zich voortdurend uitbreidde, en een alge mene malaise in de landbouw ontstond. De landbouw was te zwak om met kracht weerstand te bieden. De jaren van agrarische welvaart van 18501875 waren wel aan de landbouwer, maar niet aan de landbouw ten goede gekomen; de landbouw was ten achter geraakt. 1884: Op de internationale landbouwtentoonstelling te Amsterdam blijkt, dat onze producten, ook onze zuivel, worden geslagen door de buitenlandse. Men wordt wakker geschud uit de zelfgenoegzame droom. In landbouw- en regeringskringen ziet men de noodzaak van ingrijpen in. 1 886 Er wordt een staatscommissie benoemd, de zoge naamde Landbouwcommissie, die tot taak heeft het instellen van een enquête, en het indienen van voorstellen tot verbetering. Het rapport verschijnt in 1890. Betreffende het landbouwcrediet wordt o.a. geconstateerd: ,,Een der meest werkzame oorzaken van de achterstand is de slechte regeling in het credietwezen ten plattelande". Het rapport wijst op onvoldoende, ongewenste en verderfe lijke vormen van credietgeving, en op het gebrek aan elke organisatie. Het wekt op naar het Duitse voorbeeld te werk te gaan; het wijst in het bijzonder op de Darlehnskassen naar het systeem Raiffeisen als middel ter verbetering van de bestaande toestand. Ongeveer te zelfder tijd gaat ook het Nederlandsch Land- bouw-Comité aan het werk, en betrekt het credietwezen in zijn onderzoek. In 1897 verschijnt het verslag der commissie landbouw crediet, waaraan ook toegevoegd „een kort relaas van ant woorden van gewone, adviserende en plaatsvervangende Leden van het Nederlandsche Landbouw-Comité". Merkwaardig klinken die antwoorden, ten aanzien van de Raiffeisen-Kassen, ons thans in de oren. Friesland „Het zuiver coöperatief werken naar het stelsel RAIFFEISEN is niet mogelijk met het oog op de per soonlijke aansprakelijkheid. In de meeste dorpen zullen de personen ontbreken die lust en tevens bekwaamheid bezitten tot het voeren van het bestuur". Groningen „Het scheppen van instellingen voor het land bouwcrediet wordt onnodig geacht zij die crediet- waardig zijn zullen het wel bekomen". In Overijsel horen we optimistischer klanken. Men meent dat er wel geschikte personen te vinden zijn. In Drente doet men pogingen om te komen tot een landbouwcredietbank, maar niet volgens systeem Raiffeisen. Gelderland Het in het leven roepen van instellingen van landbouwcrediet wordt niet nodig geacht. Noord-Brabant Oprichting van Raiffeisensche Banken acht men hier wel wenselijk, maar de mogelijkheid wordt in twijfel getrokken. Zeeland ziet iets zuiverder „Instellingen van landbouw crediet zijn over het geheel niet nodig, alhoewel zij, coöperatief opgericht, wel goed zouden werken, en Raiffeisensche Banken daarvoor wel geschikt zouden zijn". Zuid-Holland Landbouwcrediet-instellingen worden wel nodig geacht, de bezwaren zijn echter nogal groot Raiffeisenbanken zullen op gebrek aan onderlinge soli dariteit en onderling vertrouwen afstuiten. Utrecht Er wordt getwijfeld aan de uitvoerbaarheid van dergelijke verenigingen, op grond van tegenzin bij de boeren. Noord-Holland „Coöperatieve verenigingen of vereni gingen volgens het systeem Raiffeisen zullen niet slagen Het verslag van de commissie wijkt af van de sombere meningen in dit kort relaas weergegeven, maar het blijkt niet mogelijk tot een eenstemmige conclusie te komen. In het hoofdrapport, waarmede 5 van de 10 leden zich echter niet geheel kunnen verenigen, wordt aanbevolen coöperatieve credietverenigingen te stichten met kapitaal deelname door de leden en een beperkte, doch verder dan het normaal bedrag van ieder aandeel reikende aansprake lijkheid der leden; een vorm, weer afwijkende van de Volks banken van Schulze-Delitsch en de Dorpsbanken van Raif feisen. De Volksbanken hebben als kenmerken de onbeperkte aansprakelijkheid, een uitgebreid werkgebied, een storting van een aandelenkapitaal van enige betekenis, een uitkering van dividend op aandelen en van tantièmes aan bestuurders en een 3-maandelijks promesse-crediet. De Raiffeisenbanken hebben, zoals bekend, eveneens een onbeperkte aansprakelijkheid, maar meer logisch daarop aan sluitende: een beperkt werkgebied, geen uitkering uit de winst, noch aan de leden, noch aan de bestuurders; terwijl

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1948 | | pagina 3