Iandboiiwcrediet Bij het Gouden Feest Een halve eeuw 80 Aan de vooravond van de herdenking van het vijftigjarig bestaan onzer Centrale Bank gaan onze gedachten onwille keurig terug naar de tijd, toen het coöperatieve landbouw- crediet in ons land nog niet werd toegepast. Betrekkelijk weinigen van het tegenwoordige geslacht stonden toen reeds in het volle maatschappelijke leven en kunnen uit ervaring gewagen van de toestanden, welke er toen op het platteland heersten. Doch duidelijk is de taal uit die dagen, waarover wij in geschrifte beschikken. Alle berichten getuigen van een boeren- en tuindersstand, die als geheel genomen van voldoende crediet tegen billijke voorwaarden was verstoken. Leveranciers van veevoeder, kaaskopers, suikerfabrikan ten, veehandelaren, enz. waren weliswaar bereid gelden te verstrekken, doch op welke condities? Allerlei neven-verplichtingen moesten vaak worden aan vaard en, indien goed berekend, was de rente, die men voor de credieten moest opbrengen, veelal buitensporig hoog. Het geld speelt thans in het boeren- en tuindersbedrijf een veel grotere rol dan een halve eeuw geleden en dank zij de zegenrijke arbeid van de boerenleenbanken kunnen allen thans het benodigde crediet vlot en goedkoop verkrijgen, terwijl voor overtollige gelden dezelfde banken een veilige beleggingsmogelijkheid tegen behoorlijke rente bieden. De boerenleenbanken hebben er in belangrijke mate toe medegewerkt om boeren- en tuindersstand vrij en onafhan kelijk te maken. Door haar staat deze stand, wat de finan ciering van het bedrijf betreft, niet alleen gelijk met andere beroepen, neen, hij heeft op die beroepen een voorsprong van betekenis gekregen. Hulde aan de velen, die belangeloos hun krachten hebben gegeven om dit tot stand te brengen en hulde tevens aan die tienduizenden, die door hun saamhorigheid en eendracht onze indrukwekkende organisatie tot het huidige peil hebben helpen ontwikkelen. Boerenleenbanken en Centrale vormen één grote familie. Een familie, waarvan de Centrale Bank krachtens haar aard en karakter het hoofd is; doch een familie met volwassen kinderen, die zich samen één geheel gevoelen, omdat zij weten, dat zij bij elkaar behoren en omdat zij zich in die familie wèl bevinden. Ons land kent vele coöperaties en tal van zogenaamde top-coöperaties. Doch geen enkele topcoöperatie onderhoudt zulke intensieve verbindingen met haar leden als de Coöpe ratieve Centrale Raiffeisen-Bank. Onze gewone jaarvergade ringen werden de laatste jaren bezocht door vèr over de duizend personen; in 1947 waren er zelfs 1600 in Utrecht bijeen. Grote eensgezindheid kenmerkte de laatste jaren onze besprekingen. Met grote waardering konden Bestuur en Directie van de Centrale Bank steeds gewagen van de diepe ernst en grote toewijding, waarmede de locale banken haar functies vaak onder zeer bezwarende omstandigheden verrichten. En omgekeerd kwam na de geldzuivering uit de leden spontaan het denkbeeld naar voren om de Centrale Bank te huldigen voor de hulp en steun, welke de locale banken in die moeilijke tijden van de Centrale ontvingen. Mede te mogen werken aan een organisatie, waarin een dergelijke geest heerst, is een waar voorrecht. Laat ons straks het 50-jarig bestaan van de Centrale Bank met dankbaarheid herdenken en met de bede in het harte, dat ons de kracht en de wil zal worden geschonken om de grote problemen, waarvoor wij ongetwijfeld staan, even eens gezind en met even gunstige resultaten aan te vatten en tot oplossing te brengen, als onze voorgangers en onze huidige generatie dit tot nu toe hebben mogen doen. G. MINDERHOUD, Voorzitter van de Raad van Toezicht. Het behoeft geenszins verwondering te wekken, dat wij ons bij de herdenking van het vijftigjarig bestaan van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank in gedachten een ogenblik verplaatsen naar het laatst van de vorige eeuw. Onze boeren hadden juist een langdurige felle crisis door gemaakt de tachtiger jaren van de vorige eeuw staan in boerenkringen nog steeds met een zwarte kool aangetekend en moeizaam trachtte men zich weer naar boven te wer ken. In Regeringskringen was men tot de overtuiging geko men, dat maatregelen moesten worden genomen teneinde onze land- én tuinbouw in staat te stellen de moeilijkheden, waarin zij toen verkeerden, te boven te komen en zich te blijven ontwikkelen, en dat daarvoor aan onze boeren en tuinders meer algemene- en vakkennis moest worden bijge bracht. Onderwijs en voorlichting dienden op grote schaal te worden gegeven om door gunstige ontwikkelingsvoörwaar- den de strijd om het bestaan voor onze land- en tuinbouw mogelijk te maken. In hetzelfde jaar, waarin de Centrale Bank tot stand kwam, werd aan de nieuw ingestelde Directie van de Landbouw de zorg voor onze land- en tuinbouw op gedragen en het is onder leiding van de achtereenvolgende directeuren-generaal Sickesz, Lovink, van Hoek, Roebroek en Staf geweest, dat onze land- en tuinbouw zich in technisch kunnen een vooraanstaande plaats hebben veroverd. Daarnaast is men er echter van overtuigd geweest, dat niet kon worden volstaan met de hulp, die van Staatswege werd geboden, maar dat men zelf de hand aan de ploeg moest slaan. De behoefte aan bedrijfscredieten liet zich aller- wege gevoelen en de ervaring had geleerd, dat onze commer ciële banken zich tot het verlenen daarvan aan landbouw- kringen niet aangetrokken gevoelden. Men zag uit naar middelen en wegen, om uit eigen initiatief in deze behoefte te voorzien. Bij onze Oostelijke buren waren sedert 1870 de volgens het stelsel Raiffeisen gestichte credietverenigingen tot grote bloei gekomen en zo lag de gedachte voor de hand volgens dit stelsel ook in ons land te trachten het coöpera tief credietwezen tot ontwikkeling te brengen. Het spreek woordelijk gezegde „alle begin is moeilijk" werd ook voor onze organisatie ten volle bewaarheid. Het aantal bij de Cen trale Bank aangesloten banken nam slechts zeer geleidelijk toe en van de omzetten kan hetzelfde worden gezegd. Het pad onzer centrale organisatie ging in de eerste jaren aller minst over rozen en talloos waren de moeilijkheden, die overwonnen moesten worden. Eerst in 1905 overschreed het bedrag aan deposito's het millioen. Men vergelijke daarmede de toestand van het ogenblik: thans zijn 731 banken aan gesloten, die op 31 December j.1. een bedrag van bijna 900 millioen te Utrecht hadden gedeponeerd, nadat dit cijfer in verband met de geldsanering in voorgaande jaren nog aanzienlijk hoger was geweest. Als spaarinstituut zijn de boerenleenbanken van de aller grootste betekenis. Dit blijkt duidelijk, wanneer men de saldi- tegoed bij de verschillende instellingen met elkaar vergelijkt. In November 1947^bedroeg het saldo-tegoed bij de Rijks postspaarbank 1453 millioen en bij de bijzondere spaar banken ƒ1011 millioen. In October 1947 bedroeg het saldo tegoed (inclusief lopende rekeningen) bij de boerenleen banken, zowel bij Eindhoven als Utrecht aangesloten, 1 793 millioen. Ultimo Februari 1948 bedroegen de zuivere spaargelden van de gezamenlijke boerenleenbanken, aange sloten bij de Centrale Bank te Utrecht, 1038 millioen. Zonder overdrijving kan daarom worden gezegd, dat de boerenleenbanken tezamen het grootste spaarinstituut van ons land vormen. In de kringen onzer leden wordt de oud- vaderlandse deugd van soberheid en spaarzaamheid nog betracht tot heil van deze leden zelf, maar niet minder ten b&te van de gehele volksgemeenschap. Indien dit van alle groepen der bevolking gezegd zou kunnen worden, zou ons land er financieel ongetwijfeld beter voorstaan dan thans het geval is.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1948 | | pagina 2