BEZWAREN TEGEN EEN
TWEEDE HYPOTHEElT~
3
Aflossing op langlopende leningen. De aflossing op lang
lopende leningen vond
bij de aanvang van de hier beschreven periode nog ten volle
plaats op geblokkeerde rekening. Op de duur leken echter
geen overwegende bezwaren meer aanwezig om ten aanzien
van deze aflossingen een soepeler standpunt in te nemen.
Op 16 Juli 1946 werd bepaald, dat periodieke aflossingen
op al dan niet door hypotheek gedekte leningen tot een
maximum van 5 per jaar van de hoofdsom in de toe
komst zouden worden geboekt op een vrije rekening.
Op 1 1 September 1946 ging men nog een stap verder.
Bepaald werd, dat aflossingen op al dan niet door hypotheek
gedekte leningen geheel vrij mochten worden afgerekend,
terwijl nog twee uitzonderingen vastgesteld werden. In de
eerste plaats bleven afrekeningen van aflossingen tussen
31 December 1941 en 3 October 1943 op geblokkeerde
rekening plaats hebben, voorzover deze 1 0 van de hoofd
som niet overtroffen. Voorts werden uit geblokkeerd tegoed
betaalde aflossingen op leningen, na 2 October 1945 ver
strekt, ook op geblokkeerde rekening geboekt.
Voorzieningen ten aanzien De bestaande bepalingen van
van het verzekeringswezen. 8 November 1943 en begin
1946 bleken in de behoefte
te voorzien, zodat slechts weinig gewijzigd werd. Bij niet-
periodiek verschuldigde uitkeringen mocht 25 van de op
26 September 1945 terzake van de betreffende overeen
komst aanwezige reservewaarde worden overgeschreven op
vrije rekening tot een minimum van 250.Dit minimum
nu werd verhoogd tot 1000.Ook het bedrag ad
500.hetwelk bij uitkering, verschuldigd bij overlijden
van de verzekerde, op vrije rekening mocht worden bijge
schreven, werd verhoogd tot 1 000.
Maatregelen op fiscaal gebied. Deze maatregelen hadden
gedeeltelijk het karakter
van aanvullingen, gedeeltelijk waren ze een uitvloeisel van
nieuwe bepalingen. In verband met de verschillende wijzi
gingen van de Beschikking Beursverkeer 1946 en met de uit
vaardiging van de Beschikking Beursverkeer 1947 werd
steeds een bepaling opgenomen, op grond waarvan een lid
van de Vereniging voor de Effectenhandel, hetwelk één der
verplichtingen niet of niet geheel nakwam, tegenover de
belastingadministratie met de verkoper hoofdelijk aanspra
kelijk werd gesteld voor de ten laste van de verkoper be
staande belastingschuld tot het bedrag, dat ten onrechte
van een geblokkeerde rekening van de verkoper was afge
boekt, dan wel niet op een geblokkeerde rekening, resp.
lossingsrekening, van de verkoper was goedgeschreven,
Op 29 Januari 1947 werd bepaald, dat indien de belas
tingdienst blijk gaf van het willen beslag leggen op de
effecten en dit onjuist was, bedoeld lid verplicht was, hier
van onverwijld kennis te geven aan de belastingdienst. Werd
hieraan niet voldaan, dan was het lid hoofdelijk aansprake
lijk voor de in de verklaring vermelde belastingschulden.
Tenslotte bleek het noodzakelijk om per 8 Mei 1947 de
mogelijkheid te openen tot verrekening van vrijwillige zeker
heidstellingen met bepaalde belastingen. Het betrof hier in
het algemeen belastingen over de jaren na 1945.
Slotbeschouwing. Uit het voorafgaande kan op de vol
gende punten een belangrijke vooruit
gang met betrekking tot de deblokkering worden geconsta
teerd
1De tegenwaarde van alle buitenlandse activa kan worden
afgerekend tegen vrij geld.
2. Herstel van de volledige beurshandel, ook ten aanzien
van ,,oud bezit".
3. Volledige bevrijding van het hypotheekverkeer.
4. Vrije afrekening van aflossingen op oude leningen, met
dien verstande, dat op leningen, gesloten na 31 Decem
ber 1941, per kalenderjaar slechts 10 van de hoofd
som in vrij geld mag worden afgelost.
5. Vrije uitkering ten aanzien van kapitaalverzekeringen
beneden 1 000.
6. Het vrijgeven per 31 Augustus 1946 van alle geblok
keerde bedragen beneden 1 00.
7. Voortzetting van de deblokkering in de daarvoor in aan
merking komende gevallen.
Overziet men het geheel van de maatregelen, sinds de aan
vang van de geldzuivering genomen, dan volgt daaruit (aldus
deze ministeriële nota), dat zij hebben gestrekt tot ver
wezenlijking van de gestelde doeleinden, primair: herstel
van het monetaire evenwicht; secundair: registratie van ver
mogens, verhaalsobject voor de invordering van de heffingen
ineens en van achterstallige belastingen, geen vergoeding voor
biljetten, toebehorende aan vijanden.
Tenslotte constateert de Minister, dat de deblokkering
thans in het stadium is gekomen, waarin wordt gewacht op
de mogelijkheid om met de afwikkeling te beginnen.
(Zojuist is bekend geworden, dat de Afwikkelingsbeschik
king geldzuivering op 2 Januari 1948 in werking is getreden).
Reeds meerdere malen werd door ons in het verleden,
zowel in ons blad als in correspondentie met de boerenleen
banken, uiteengezet dat en waarom wij bezwaren hebben
tegen het nemen van tweede hypotheken door de boeren
leenbanken. Aangezien ons echter van tijd tot tijd toch weer
dispensatie-aanvragen bereiken voor het verstrekken van
een tweede hypotheek door de boerenleenbanken, menen
wij goed te doen onze bezwaren tegen een dergelijke crediet-
verlening hier nogmaals uiteen te zetten.
Wij zijn in het algemeen reeds geen voorstanders van het
nemen van tweede hypotheek op onroerend goed en zeer
zeker niet, wanneer de eerste hypotheek niet door de be
trokken boerenleenbank is verleend.
De bezwaren tegen een tweede hypotheek zijn de vol
gende: In de eerste plaats kan men als tweede hypotheek
houder niet het beding maken, bedoeld in art. .1223 2e lid
van het Burgelijk Wetboek behoudens voor het geval, dat
de tweede hypotheek de rang' van eerste zal hebben
verkregen. Zolang dit niet het geval is, kan de twec(dje
hypotheekhouder het onroerend goed niet zelfstandig gaan
verkopen, doch moet executoriaal beslag laten leggen en dit
aan de schuldenaar, de eerste hypotheekhouder en eventuele
verdere hypotheekhouders laten betekenen. De eerste
hypotheekhouder heeft dan de bevoegheid de executie over
te nemen en het onroerend goed krachtens het hem wèl
toekomende beding in art. 1223 lid 2 van het Burgelijk
Wetboek te doen verkopen. Geeft de eerste hypotheek
houder niet tijdig kennis, dat hij de executie wil overnemen,
dan moet aan de Arrondissements-rechtbank benoeming
van een notaris worden gevraagd, te wiens overstaan de
verkoop moet plaats vinden.
De executie is op deze wijze, zelfs indien de eerste hypo
theekhouder de executie overneemt, vrij kostbaar. Neemt
de eerste hypotheekhouder de executie over, dan kan hij
deze min of meer op de lange baan schuiven. Ook hier zijn
wel gerechtelijke voorzieningen te treffen, doch dit brengt
tevens onkosten met zich mede.
De executiekosten komen wel in de eerste plaats
ten laste van de opbrengst van het onroerend goed, doch
verminderen dan in ieder geval het bedrag, dat eventueel
voor de tweede hypotheekhouder ter beschikking komt.
Indien de eerste hypotheekhouder de executie heeft over
genomen (en hiermede komen we aan ons tweede bezwaar),
dan neemt deze de volledige opbrengst in ontvangst.
Volgens de thans nog geldende jurisprudentie mag de eerste
hypotheekhouder, ongeacht het recht van tweede hypo
theek, met die opbrengst verrekenen al hetgeen hij uit
welken hoofde dan ook direct opeisbaar te vorderen heeft