5
op het gebied van de monetaire sanering gevoerde beleid tot
medio Mei 1946.
In een nota, welke doo»r genoemde Mjnister gevoegd
werd bij de Memorie van Antwoord inzake het ingediende
(en sindsdien aangenomen) wetsontwerp tot verlenging van
het z.g. Machtigingsbesluit geldzuivering, wordt in grote
trekken een beeld gegeven van hetgeen nadien terzake is
geschied.
Aansluitend op onze bovengenoemde artikelen willen wij
thans hieronder het een en ander laten volgen uit de zo juist
bedoelde nota, teneinde op die wijze een sluitend overzicht
te verkrijgen over de met de geldzuivering samenhangende
maatregelen tot nu toe.
Achtereenvolgens wordt in de nota aandacht gewijd aan
het algemene deblokkeringsbeleid, de maatregelen betref
fende de vergoeding van de tegenwaarde van buitenlandse
activa, die betreffende het kapitaalverkeer, die op fiscaal
gebied, terwijl de nota wordt beëindigd met een slot
beschouwing.
Het algemeen deblokkeringsbeleid. Reeds begin 1946 had
de geldhoeveelheid
onder invloed van de deblokkering een peil bereikt op grond
waarvan, in verband met de noodzakelijkheid tot handhaving
van het monetair evenwicht, de verdere deblokkering tot het
strikt noodzakelijke minimum diende te worden beperkt.
Dit richtsnoer voor het deblokkeringsbeleid is gedurende
de periode, welke dfcze nota bestrijkt, bij voortduring van
kracht gebleven.
Het aantal algemene vergunningen van de Nederlandsche
Bank bedroeg medio Mei 1946: 54, waarvan op dat tijdstip
nog 24 van kracht waren. In Juni 1947 was het aantal op
gelopen tot 61, waarvan nog 27 van kracht waren.
Teneinde de deblokkeringen krachtens algemene vergun
ningen zo veel mogelijk tot de strikt noodzakelijke gevallen
te beperken, werd medio Juni 1946 bekend gemaakt, dat
deze deblokkering voortaan nog slechts mocht geschieden,
indien de belanghebbende, naast het voldoen aan het ver
eiste, dat geen voldoende vrij tegoed voorhanden was, de
verklaring aflegde, dat hij of zijn echtgenote evenmin be
schikte over ter beurze verhandelbare effecten. Deze nieuwe
regeling moest worden gezien in samenhang met de verrui
ming van de beurshandel, die met ingang van 10 Mei 1946
had plaats gevonden.
Een overeenkomstigeverklaring werd verlangd bij het
verlenen van crediet of het beschikken over reeds verleende
credieten.
Verder verdient vermelding, dat de mogelijkheid tot het
indienen van verzoeken tot afsplitsing van 1000.op een
der na 7 Juli 1945 geopende en sedertdien geblokkeerde
rekeningen, op 1b Juli 1946 werd opgeheven.
Daartegenover werd toegestaan (bij de 1 2de Uitvoerings
beschikking van 13 September 1946) tegoeden op geblok
keerde rekening, indien en voor zover deze tegoeden vol
gens de stand van 31 Augustus 1946 na kassluiting minder
dan 100.bedroegen, over te boeken naar een vrije
rekening.
Het doel van dit voorschrift was, een administratieve vereen
voudiging tot stand te brengen. Een overeenkomstige ver
eenvoudiging was reeds vroeger toegepast ten aanzien van
de tegoeden tot eenzelfde maximum per 1 Maart 1946.
Voorts bleek het wenselijk, enige nadere voprzieningen te
treffen ten aanzien van de mogelijkheid tot Jiet verkrijgen
van tijdelijke deblokkering.
De ervaringen, in de beginperiode der geldzuivering met
de toen toegestane methode van tijdelijke deblokkering op
gedaan, maakte het voortgaan met deze wijze van deblok
kering niet langer mogelijk.
In Novemb'er 1946 werd nu een nieuwe regeling betref
fende tijdelijke deblokkering uitgevaardigd, waarbij de
monetaire belangen beter werden gewaarborgd dan tevoren.
Bepaald werd nu, dat tijdelijke deblokkering voortaan alleen
dan kon worden overwogen, mits de hèrblokkering ver
zekerd werd door het stellen van een bankgarantie. Op
grond van deze regeling nam de bank, die de garantie ver
strekte, de verplichting op zich, om indien een tijdige hèr
blokkering der tijdelijk vrijgegeven middelen niet plaats
vond, namens de cliënt de hèrblokkering te bewerkstelligen.
Voorts werd onder meer voorgeschreven, dat tijdelijke
deblokkering slechts dan kon worden toegestaan, indien geen
verhandelbare effecten voorhanden waren en de verlening
plaats had voor financieringen, die in geval van crediet-
neming zouden vallen onder algemene vergunning no. 40.
Met het oog op de plannen inzake de afwikkeling van de
geldzuivering mochten tijdelijke deblokkeringen voorshands
niet worden verleend voor een termijn, die zich uitstrekte
verder dan 1 Maart 1947.
Deze nieuwe regeling bleek nog niet ten volle aan de
behoeften van de praktijk te beantwoorden. De Minister
heeft dan ook gemeend de concessie te moeten doen, dat de
regeling omtrent het niet of niet geheel doen gelden van de
voorrang van s Rijks schatkist in gevallen van door banken
verstrekte credieten (daterende van Maart 1946) ook van
toepassing werd verklaard in geval van tijdelijke deblok
kering tegen bankgarantie. Tevens werd de eindtermijn voor
de tijd, waarvoor tijdelijke deblokkering kan worden ver
leend, nader bepaald op 1 Juli 1947.
Vergoeding tegenwaarde buitenlandse activa. Aanvankelijk
werd ten aan
zien van het geaccumuleerde deviezenbezit, daterende van
vóór de geldzuivering, het standpunt ingenomen, dat de
tegenwaarde volledig op geblokkeerde rekening diende te
worden gecrediteerd, zulks teneinde een sterke toeneming
van de hoeveelheid vrij geld uit .dezen hoofde in de aan
vang van de geldzuiveringsperiode tegen te gaan.
In de eerste regeling aangaande deze materie (die van
9 Juli 1946) werden in verband met de afrekening van de
tegenwaarde in guldens de buitenlandse activa in drie cate
gorieën onderscheiden: de eerste categorie omvatte activa,
waarvan bij overdracht de tegenwaarde voor 60 op
geblokkeerde rekening werd goedgeschreven en 40 hetzij
op vrije rekening werd geboekt, hetzij contant werd betaald.
De tweede categorie bestond uit activa, waarvan de tegen
waarde voor 40 werd geboekt op geblokkeerde rekening,
terwijl 60 werd afgerekend op vrije rekening of in betaal-
middelen. Bij een derde categorie vond afrekening voor
100 °P vrÜe rekening of in betaalmiddelen plaats.
Bij deze regeling zat o.m. de gedachte voor, dat het,
gezien het grote algemeen-economische belang, hetwelk is
gemoeid met het ter beschikking stellen van buitenlandse
activa, niet onbillijk was te achten, dat de eigenaren iets
gunstiger werden behandeld dan zij, die overeenkomstige
binnenlandse activa bezaten.
Tegelijk met deze regeling werd een algemene vergunning
no. 56 uitgevaardigd, waarbij de nieuwe regeling terug
werkende kracht verkreeg ten aanzien van alle desbetreffende
afrekeningen, die inmiddels hadden plaats gevonden na
28 Februari 1946.
Ingezetenen waren inmiddels verplicht tot aangifte of aan
bieding van vorderingen op Engeland, Noord-Ierland en de
Verenigde Staten van Amerika en van andere bezittingen in
deze landen (uitgezonderd effecten). De termijn, eerst ge
steld tot, 1 Juli 1946, werd later verlengd tot 31 Juli 1946.
Deze regeling is slechts gedurende ruim twee maanden
van kracht geweest. Op 1 1 September 1946 werd zij ver
vangen door een tweede regeling, waaraan de wens tot ver
eenvoudiging der geldzuiveringsbepalingen ten grondslag
lag. Afrekening van activa, behorende tot de straks genoemde
eerste categorie, vond voortaan plaats door 40 tegoed-
schrijving op geblokkeerde rekening en voor 60 °/0 hetzii
op vrije rekening, hetzij door contante betaling. Aldus werd
een uniformering bereikt met de afrekeningswijze der tweede
categorie. De afrekening der derde categorie bleef onge
wijzigd.
De laatste wijziging, die bepalend is voor de huidige toe-