DE STICHTING VOOR NEDERLANDSE ZELFSTANDIGE HANDEL EN INDUSTRIE 29 De bezorgdheid van de Stichting wordt nog vergroot door het feit, dat het steeds duidelijker wordt, dat het langs ambelijke weg niet gemakkelijk valt tal van tijdelijke organen te liquideren, althans op zulke wijze, dat daarmede een gelijke verlaging der overheidsuit gaven gepaard gaat. De belangrijkste vraag in dit kader is wellicht de invloed van de over heidsuitgaven op de nationale krachtsinspanning enerzijds en de te betrachten soberheid anderzijds. In het onlangs verschenen jaarver slag van de Nederlandse Bank wordt er nogmaals op gewezen, dat slechts door onthouding van consumptie arbeid en goederen voor investeri'ngsdoeleinden kunnen worden vrijgemaakt. Maar wat baat deze onthouding, indien de gelden en dus ook de goederen door de staat worden opgeëist voor zijn lopende consumptie Een ernstige onttrekking van de besparing, aldus het verslag, aan de zo noodzake lijke productieve bestemming dreigt va'n1 de zijde van dë dieficitaire overheidsbudgetten. De Stichting is van mening, dat nu de begroting 1948 gereed wordt gemaakt, het nodig is rekening te houden met het feit, dat ten aan zien van het deel, dat de staatshuishouding van de nationale pro ductie vergt, de boog is overspannen en dat de kans bestaat dat daar door de krachtsinspanning van de zijde van de bevolking wordt lam gelegd. Op grond van verschillende cijfers komt de Stichting tot de conclusie, dat de bijdrage van het bedrijfsleven in het nationale inkomen welke men in engere zin als nationale productie qualificeert op 7 milliard gulden kan worden gesteld. Het is derhalve duidelijk, dat de overheid een zeer groot deel van het in het bedrijfsleven ver diende nationale inkomen voor zich opeist, hetzij direct, hetzij door dat zij het maken van schulden op toekomstig inkomen anticipeert. Het zijn de cijfers, zoals de regering ons die in de millioenennota voorzet, welke iedereen ten zeerste moeten verontiusten, Kan ons verarmd volk deze lasten opbrengen of als verdere schuld op zijn schouders nemen Ligt in het licht van deze cijfers niet een kern van waarheid in de in vele kringen heersende overtuiging, dat iedere inspanning toch alleen aan het regeringsapparaat ten goede komt En is het niet nodig, dat de in het jaarverslag van de Nederlandsche Bank uitgesproken twijfel of wel alle organen van de overheid door drongen zijn van het besef, dat iedere uitgave waartoe zij overgaan, een vermeerdering van een deficit betekent en dat iedere vermeer dering vap. deficit óf wel een voor het herstel van ons land nood zakelijke investering onmogelijk maakt óf wel een nieuwe stap be tekent in de richting van inflatie", definitief door een in alle lagen van het overheidsapparaat doorgedrongen en bewust beleefd zuinig- heidsstreven wordt weggenomen Volgens de cijfers van het Centraal Economisch Plan is circa een derde van het door het bedrijfsleven verdiende inkomen nodig voor de zuivere instandhouding van het overheidsapparaat als zodanig, of uitgedrukt in het totale nationale inkomen, ruim 27 °/o van dat in komen. Deze cijfers geven naar het gevoel van de Stichting nog een te gunstig beeld, omdat daarbij onder meer nog moeten worden opgeteld de lasten van tal van semi-overheidslichamen, als dë Kamers van Koop handel, de bedrijfsorganisaties en dergelijke, welke lichamen een deels gedwongen karakter dragen en bij delegatie dikwijls een deel van de overheidstaak uitvoeren. Hoewel ook de kosten in totaal niet onbelangrijk zijn, verandert hun introductie de hierboven geschetste verhouding niet ingrijpend. Bovendien worden ook de bedrijven kos ten opgelegd in verband met de uitvoering van de overheidsmaat regelen. de inning van belastingen en dergelijke, welke men niet buiten beschouwing mag laten. De Stichting is van mening, dat deze totale lasten te hoog zijn. Ind-en een volk reeds een derde van zijn inkomen moet besteden aan het overheidsapparaat en daarnaast nog de lasten heeft te dragen welke het uitvoeren van de overheidstaak medebrengt, dan gaat zulks zeer zeker op het ogenblik ver boven de draagkracht van ons verarmd volk en vormt dit zowel financieel als materieel een ernstige belem mering voor de noodzakelijke investeringen. Welvaartsbehoefte, de- viezengebrek en investeringsnoodzaak eisen, dat het mogelijk moet zijtn- met bescheidener uitgaven dezelfde taken te vervullen. Zonder nog aan dë taken als zodanig te raken, moet een bezuiniging op het uitvoerende apparaat reeds een belangrijke bate vormen. De Stichting ziet niet over het hoofd, dat ons land nog in een na-oorlogse en gedeel telijke oorlogstoestand verkeert. Zij weet. dat hierdoor tal van uitgaven nodig zijn, welke hoger zijn dan in volle vredestijd, voor welke be wering de uitgaven van het Ministerie van Oorlog een sprekend be wijs vormen. Echter vraagt zij zich af of bij de vervulling van die bij zondere taken wel voldoende met de efficiency rekening wordt ge houden. Zij wijst voorts od de h.i onnodig grote omvang, waarop de distri butie wordt gehandhaafd Deze dient zich onder de huidige omstan digheden tot het werkelijk noodzakelijke te beperken. Met nadruk wijst de Stichting tenslotte op de noodzaak de overheids uitgaven zo veel mogelijk te beperken waar dit mogelijk is zonder het volksbelang te schaden. Indien dit nü nog niet geschiedt, zullen over enige tijd veel ingrijpender maatregelen nodig zijn. Maar bovenal is deze beperking nü nodig omdat daarvan een stimulans op de krachts inspanning van ons volk zal uitgaan. Nog steeds is de Stichting van mening, dat een niet-ambtelijke commissie vrijer is en daardoor suc cesrijker is dan indien het apparaat de maatregelen neemt. Nogmaals dringt de Stichting er daarom op aan onverwijld tot de instelling van een dergelijke commissie over te gaan. Door bovengenoemde Stichting wordt een circulaire verspreid, waarin o.a. ook boeren en tuinders worden opgewekt om zich in hun eigen belang bij deze Stichting aan te sluiten. Ons waren reeds van verschillende kanten mededelingen ter ore ge komen, waaruit bleek, dat de Stichting zich vooral ook keerde tegen de coöperaties in land -en tuinbouw, als zouden de belangen van boeren en tuinders bij hun eigen coöperatieve verenigingen niet veilig zijn. Een bevestiging van deze geruchten vonden wij in een artikel, getiteld ,,De oude wijs" in de Mededelingen van het Centraal Bureau te Rotterdam, van September 1947. In genoemd artikel schrijft het Cen traal Bureau o.m. als volgt. „Wanneer een groep van ondernemers in een bepaalde sector van het bedrijfsleven de behoefte gevoelt zich te verenigen, teneinde zich op hun bestaansrecht te bezinnen en hun gemeenschappelijke belangen te behartigen, is dit op zich zelf steeds een verheugend verschijnsel. Herhaaldelijk hebben wij een lans gebroken voor op vrijwillige samen gaan gebaseerde verenigingen en hebben wij betoogd, dat deze vere nigingen een meer gezonde basis zouden vormen voor de opbouw van ons bedrijfsleven, dan de verplichte organisatie in bedrijfs- en vakgroepen. Laten de ondernemers zelf beoordelen hoe en met wie zij zich organiseren willen. Dit is beter dan dat zij van hogerhand in vakjes worden verdeeld en van een etiquette voorzien, waardoor zij gedwongen worden samen te werken met bedrijfsgenoten, die zij niet waarderen. Het hangt van de ondernemers in een bepaalde branche zelf af of hun vrije verenigingen in staat zijn op doeltreffende wijze de voor komende collectieve belangen goed te behartigen. Bovendien, hoe beter en algemener de ondernemers zich op vrijwillige basis weten te organiseren, des te eerder zal de overheid er toe overgaan derge lijke oganisaties in plaats van de vakgroepen te beschouwen als de juiste grondslag voor de opbouw van ons gehele bedrijfsleven. Het is bepaald jammer, dat de bedoelde stichting blijkens haar uit latingen zich niet zo zeer wil bezinnen op dë agrarische particuliere' handel en de grondslagen, waarop zij steunt, maar het als haar eerste en voornaamste taak schijnt te beschouwen om het „coöperatieve ge vaar krachtig te bestrijden, teneinde de mensen te wekken uit hun verdoving en van de coöperatieve beweging te doen afkeren". Men heeft het met bestrijding van de coöperatie zo druk, dat de stich ting zich niet moet laten verleiden om meer dan twee dingen tegelijk te doen. Dan zou de stichting maar krachten verliezen Eerst wan neer dit voornaamste punt is afgedaan, kan men aanvangen de „ge leide economie" te bestrijden. Vooral de combinatie van deze twee gevaren-complexen voor de stichting doet grappig aan. De eigenlijke reden waarom wij over de genoemde Stichting schrij ven, ligt in het onlangs door haar verspreide, ongedateerde manifest. In d'it geschrift, door haar veelvuldig' rondgedeeld, richt zij zich tot de particuliere handelaren en ook industriëlen op agrarisch gebied, met vriendelijk verzoek in hun eigen belang toe te willen treden. Dit is vanzelfsprekend, doch het-manifest gaat verder en wendt zich ook tot de boeren en tuinders. De Stichting stelt zich n.1. ook tot taak dë belangen van de bodem producenten te behartigen ja, zelfs te beschermen. Dit is al heel vreemd. Wij hebben immers gézien, dat de nieuwe Stichting als haar eerste doel juist dë bestrijding van de boer, n.1. in zijn organisatie, de boerencoöperatie, had gesteld. Bestrijden en beschermen. Deze combinatie komt in de internationale politiek ook voor. Of zou het misschien hierin liggen, dat bedoelde particuliere ondernemers zich wel mogen organiseren zoals het hun goed dunkt en de ondernemers, die boeren heten, niet Er is een tijd geweest, dat de boer inderdaad niet georganiseerd was in zijn verenigingen i.c. de coöperaties en een „bescherming" genoot. Het is hem echter niet zo goed bekomen. Toen heeft hij gehandeld naar het ware woord, dat ook in het manifest voorkomt en dat luidt: „wat één man voor zichzelf niet kan, kunnen duizend man tezamën wel. De boer is n.1. ook gesteld op de zelfstandigheid van ziin bedrijf en het is daarom, dat hij de verkotop en verwerking van zijn voort brengselen en de aanschaffing van zijn productiemiddelen zelf, d.w.z. door zijn eigen coöperatieve organisatie ter hand heeft genomen. Deze boeren wagen het bescheiden op te merken, dat het vervullen van deze werkzaamheden door hun eigen verenigingen verricht, behoort tot het essentiële van hun ondernemerstaak. De boom kent men aan zijn vruchten. Zo de nieuwe Stichting aan haar uitlatingen. Het ideaal van haar deelnemers was ons overigens al bekend. De boer moet vooral alleen maar boer blijven en zijn werkzaamheden tot het erf beperken. Aardappelen telen en koeien melken. Voor het overige staan buiten aangename heren klaar om hem van de producten af te helpen en tegelijk het een en ander te verkopen. Bij dit alles geniet hij bovendien de nodige bescherming. Ieder blijft dan in zijn vak, zoals dit heet." Mét het Centraal Bureau zijn wij van mening, dat het overgrote deel van de boeren en tuinders in Nederland deze oude wijs reeds lang niet meer bekoort.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1947 | | pagina 7