DE 'GEWIJZIGDE LOONBELASTING IN DE PRAKTIJK 27 Voorbeeld Gehuwde man. Gemeente 3de klasse. Eigen inkomsten 940. Grensinkomen 1.375.Maximum uitkering 946. Berekening uitkering Maximum-uitkering 946 Eigen inkomen V2 van 900 450. Verminderde uitkering 496. Eigen inkomsten 940 Totaal inkomen met uitkering 1.436. Grensinkomen 1.375. of meer 61. De aanvankelijk berekende uitkering ad 496.moet derhalve met 61.worden verminderd tot 435.Dit bedrag wordt afgerond tot het naastliggend hogere twaalfvoud, dus tot op 444.De uit eindelijke uitkering bedraagt dus 444. Wijze van bepaling van het inkomen. De inkomsten van de aanvrager worden gesteld op de som van alle inkomsten, welke de betrokkene en eventueel zijn echtgenote gedu rende het jaar redelijkerwijze zullen genieten. Het jaar vangt aan met de dag, waarop de uitkering ingaat, is herzien of geweigerd. Tot da inkomsten worden echter niet gerekend 1. bijdragen tot levensonderhoud, verschaft door kinderen of klein kinderen, c.q. ouders; 2. hetgeen,bij wijze van weldadigheid of armenzorg wordt genoten: 3. hetgeen van overheidslichamen of semi-overheidslichamen bij gebleken behoefte, wordt genoten boven en behalve de uitker'ng; 4. kinderbijslag. Inkomsten uit beroep of bedrijf, uit arbeid worden gesteld op de werkelijke netto-opbrengst daarvan. Inkomsten in natura genoten, worden door de Raad van Arbeid op haar geldswaarde geschat, met dien verstande, dat de waarde van vrije woning, vrije inwoning en vrije kost zonder meer op bepaalde bedra gen zijn vastgesteld. Inkomsten uit vermogen. Deze worden op geheel andere wijze berekend en wel op de grond slag van de lijfrentewaarde daarvan op 65-jarige leeftijd. Het ver mogen wordt geacht een lijfrente op te leveren voor een gehuwde man van 6 pet. van de waarde en voor een ongehuwde van 8 pet. Bij een vermogen van f 5.000.wordt dus de gehuwde geacht daaruit een inkomen te trekken van 300.en een ongehuwde van 400. Wijze van bepaling van het vermogen. De vermogensbestanddelen moeten worden gewaardeerd overeen komstig de voorschriften van de wet op de vermogensbelasting 1892. De waarde van de bezittingen wordt verminderd met de overeenkom stig art. 8 dezer wet bepaalde contante waarden der schulden. Het aldus berekende verschil is het vermogen. Voor de berekening van het vermogen blijven geheel buiten beschouwing 1. bezittingen en schulden, behorende tot het beroeps- of bedrijfs vermogen van de aanvrager c.q. diens echtgenote. Dit is logisch, daar het beroeps- of bedrijfsinkomen, dat mede met dit ver mogen is verworven, reeds in het inkomen is begrepen: 2. huisraad, kleren en levensmiddelen, welke bestemd zijn voor eigen gebruik. (Met de beste wil kan niet gezegd worden, dat hieruit enig inkomen wordt verkregen) 3. zaken in blote eigendom bezeten (van deze zaken trekt men geen inkomen); 4. het recht op al dan niet ingegane pensioenen, lijfrenten en andere periodieke inkomsten (zodra het pensioen de lijfrente of ander periodiek inkomen wordt genoten, wordt de ontvangen uitkering tot het inkomen gerekend); 5. polissen van levensverzekering, rechtgevende op een uitkering van ten hoogste 2.000.(zodra de uitkering is ontvangen, behoort deze wel tot het vermogen); 6. nog niet opvorderbare termijnen van renten, uitkeringen, bezol digingen en andere inkomsten (zodra deze zijn ontvangen, maken zij deel uit van het inkomen van het jaar van ontvangst); 8. beschikbare geldmiddelen, waaronder begrepen saldi tegoed bij banken, spaarbanken en girodiensten, een bedrag van 500. niet te boven gaande; 9. goud- en zilverwerk, indien de gezamenlijke waarde niet meer bedraagt dan 2.000. Ten slotte wordt voor de bepaling van de vermogenswaarde van een door de aanvrager zelf bewoond eigen huis gesteld voor gehuwden op 100/6 en voor een ongehuwde op 100/8. van de geldswaarde voor vrije woning. Deze huizen worden dus niet op de verkoopwaarde gesteld. Uit het bovenstaande volgt dus zonder meer, dat op het inkomen niet in mindering gebracht mag worden rente van schulden of kosten voor verwerving en behoud van inkomsten uit vermogen. Bij het in komen worden echter niet gerekend de opbrengsten van uitstaande gelden. Het zal een ieder duidelijk zijn, dat het op deze wijze vastgestelde inkomen belangrijk zal afwijken van het werkelijk genoten inkomen uit vermogen. Een tweede opmerking is hier op zijn plaats en wel deze, dat het voor spaarders heel weinig zin heeft om hun spaargelden op te vragen. Is het spaartegoed bij de bank en eventuele andere banken tezamen met de aanwezige contante gelden minder dan 500.dan telt het zonder meer voor de bepaling van het inkomen niet mede. Is het totaal dezer vermogensbestanddelen meer dan 500.dan wordt het, ongeacht of het bij spaarbank is belegd of als kasgeld aanwezig is, toch medegerekend. Wellicht zullen sommige aanvragers het niet zo nauw nemen en de aanwezige kasgelden willen verzwijgen. Met deze mogelijkheid heeft de wetgever echter aanstonds rekening gehouden en met het oog hierop bepaald, dat een ieder verpli ht is om laan de Rijksverzeke ringsbank, de Raad van Arbeid of de Commissie van Onderzoek alle gevraagde inlichtingen te verschaffen. Beroep op het z.g. bankgeheim is niet toegestaan, terwijl het niet verstrekken van de gevraagde inlichtingen strafbaar is. Voor gegadigden voor een uitkering volgens de noodwet is er dus wel enig risico aanwezig om het met de waarheid niet al te nauw te nemen. De uitkering moet aangevraagd worden bij de Raad van Arbeid binnefn wiens ressort de woonplaats van de gegadigde is gelegen. Hiervoor moet een formulier worden ingevuld, hetgeen bij de Raad van Arbeid verkrijgbaar is. De Raad onderzoekt de juistheid van de in het formulier verstrekte opgaven en stelt het daartoe o.a. in handen van de Commissie van Onderzoek. Wordt d*e uitkering toegekend, dan gaat deze in op de eerste dag van de maand, volgende op die, waarin de dag is gelegen, dat men voor de uitkering in aanmerking is gekomen, doch 'in geen geval eer der dan de eerste dag van de maand, voorafgaande aan de maand, waarin de aanvraag werd gedaan. De aanvraag wordt geacht te zijn gedaan op de dag, waarop het formulier bij de Raad werd ingeleverd of bij verzending per post op de dag, waarop het formulier werd verzonden. Vanzelfsprekend is, dat indien een uitkering is gegeven, deze kan worden herzien of ingetrokken en dat, wanneer een uitkering is ge weigerd later nogmaals een aanvraag kan worden, ingediend, ihdien de omstandigheden zich hebben gewijzigd. Herziening binnen het jaar van vaststelling der uitkering vindt niet plaats, indien het inkomen met minder dan 25 pet. is gewijzigd. Ten slotte diene nog. dat de ouderdomsuitkering onvervreemdbaar is, niet verpandbaar of beleenbaar, niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag en buiten het fallissementsbeslag valt. Het recht op ouderdomsuitkering kan dus in geen geval dienen als onderpand voor een te verstrekken voorschot of crediet. Wij hebben gemeend de meest belangrijke punten van de Noodwet Ouderdomsvoorziening ter kennis te moeten brengen van onze boeren leenbanken. Over de wijzigingen, welke in dit jaar en wel voornamelijk sedert 1 Juli j.1. gekomen zijn in de toepassing van de loonbelasting, vonden wij in het Algemeen Agrarisch Archief van 17 Augustus j.1. een samenvattend overzicht, welk overzicht wij gaarne onder de aandacht van onze lezers willen brengen. De fiscus legde door de per 1 Januari 1941 ingevoerde loonbelasting aan de werkgevers de inning op van de belasting op het inkomen van hun werknemers. Zulks echter alleen voor zover dat inkomen uit loon bestond, loon dat opgevat in de ruimste zin van het woord maast het eigenlijke arbeidsloon, tractement en salaiis ook honorarium, provisie, gratificatie, waarde van genoten emolumenten en verstrekkingen in natura, wachtgelden, overurengeld, waarde vacantiebonnen, enz. Inkomsten, welke de werknemers niet rechtstreeks van hun werk gever genoten, zoals kinderbijslagen en uitkeringen krachtens ziekte en ongevallenwet, bleven voor de berekening van de loonbelasting buiten beschouwing. Dat was ook het geval met loon, verdiend in z.g. aangenomen werk, anders dan in dienstbetrekking. Voor deze inkom sten, tenminste als ze gezamenlijk meer dan 200.per jaar be droegen, bleef voor de betrokken werknemers de aanslag in de in komstenbelasting gehandhaafd. De totale verschuldigde belastingsom werd met de ingehouden en afgedragen loonbelasting verrekend. De loonbelasting is dus een z.g. voorheffing, geïnd en afgedragen door de werkgever. Dit systeem nu heeft de fiscus weer belangrijk uitgebreid. Vermoedelijk mede, omdat bij een niet onbelangrijk aantal werk nemers de belasting op inkomen anders dan loon óf niet óf met grote vertraging binnenkwam. Met ingang van 1 Januari 1.1. moeten de werk gevers van het loon in aangenomen werk reeds voorheffingen inhouden op de voor de aannemingssommen verschuldigde inkomstenbelasting. Van 1 Juli 1.1. af zijn de kinderbijslagen en de uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringswetten, de laatste uitbetaald door of door tussen komst van de werkgever, ook onderworpen aan loonbelasting. Voor sociale uitkeringen, verstrekt door het uitvoeringsorgaan rechtstreeks aan de werknemer, blijft aanslag in de inkomstenbelasting gehand- hoafd, maar de grens van 200.is komen te vervallen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1947 | | pagina 5