KAPITAALINVESTERING
20
b. 10 van de fiscale boekwaarde der overige bedrijfsactiva (als
bank, kas, giro, debiteuren, enz.).
Het volgens la of lb berekende maximumbedrag der reserve (ook
wel1 genoemd het absolute maximum of het plafond der reserve) moet
echter worden verlaagd met het bedrag van de herleide overgangs
reserve, beoordeeld naar de stand van zaken vóór toepassing van
art. 20 van het besluit op de vennootschapsbelasting, dat wil dus
zeggen vóór dat een eventuële uitkering uit de herleide overgangs
reserve heeft plaats gehad.
2. de jaarlijkse toename van de onbelaste reserve in enig boekjaar
mag niet groter zijn dan de toename van het zuiver vermogen volgens
de fiscale balansen bij gelijkblijvende onbelaste reserve noch met meer
dan 15 van de fiscale winst, eveneens bij gelijkblijvende onbelaste
reserve.
Hierbij moge worden opgemerkt, dat de onbelaste reserve op de
fiscale balans betreffende het boekjaar 1946 (of 1945/46) bij deze ver
gelijking op nihil dient te worden gesteld, ómdat de balans 1945
(of 1944/45) nog geen onbelaste reserve kende.
Onder fiscale winst wordt verstaan de resultante van vermogens
toename of -afname, kapitaalstorting of -terugbetaling en onttrek
kingen.
Het zal, naar wij hopen, duidelijk zijn, dat voor de Centrale Bank
en de boerenleenbanken (inclusief de boerenleenbanken-handelsver
enigingen) het maximum, berekend volgens lb (dus 10 van de
overige bedrijfsactiva) als grondslag tot vorming ener onbelaste reserve
moet worden genomen.
Tenslotte nog enkele opmerkingen over de wijze, waarop de onbe
laste reserve afneemt of verdwijnt. Hierbij zijn 7 gevallen te onder
scheiden
1. Tengevolge van wijziging in de activa daalt het maximum be
reikbare bedrag der reserve. Indien het maximumbedrag reeds was
bereikt, zal de reserve eveneens moeten dalen ten gunste van de
fiscale winst.
2. Bij fiscaal verlies dit moet van de onbelaste reserve worden
afgeboekt (hier hebben we dus nieuw verlies, dat verrekenbaar^ is met
oude en voorlopig niet belaste winst).
3. Door kapitaalterugbetaling of winstuitdeling neemt het fiscaal
vermogen af. De onbelaste reserve moet met het bedrag der afname
worden verminderd.
(Doen de gevallen 2 en 3 zich tegelijkertijd voor, dan moet de
onbelaste reserve dalen met de som van beide bedragen).
4. De onbelaste reserve kan vrijwillig geheel of gedeeltelijk ten
gunste van de fiscale winst over enig boekjaar worden gebracht.
Vooral voor natuurlijke personen kan dit van belang zijn. Het tarief
van de inkomstenbelasting toch is sterk progressief in tegenstelling
met dat van de vennootschapsbelasting, dat tegenwoordig vrijwel
proportioneel is. Teneinde de progressie te matigen, kan men nu in
verliesjaren of bij geringere winst en met behoorlijke winstjaren in
het vooruitzicht, een deel der onbelaste reserve naar de winst van
het afgelopen boekjaar overbrengen. Zodoende kan voor de komende
jaren meer ruimte voor belastingvrije reservering worden verkregen.
Bij afzonderlijke Algemeine Maatregel van Bestuur zal worden be
paald, in hoeverre deze vrijwillige afboeking op de onbelaste reserve
voor bijzondere afschrijvingen op bedrijfsmiddelen mag worden
gebruikt.
5. Bij beëindiging van de bedrijfsuitoefening door de belasting
plichtige (hieronder niet begrepen de overgang op echtgenoot, echt
genote of weduwe), dus b.v. bij liquidatie of sterfgeval. Hier komt de
gehele onbelaste reserve als belastbare winst te voorschijn.
6. Bij het metterwoon verlaten van het Rijk of het verplaatsen van
de zetel naar een plaats buiten het Rijk. In dit geval wordt men van
binnenlands belastingplichtige buitenlands belastingplichtige en valt
eventueel een evenredig buitenLands deel van de onbelaste reserve
onder de belastbare winst.
7. Bij gedeeltelijke overdracht van het bedrijf. Voor het resterende
bedrijf wordt een nieuw maximum voor de onbelaste reserve be
rekend. Voor zdVer de onbelaste reserve dit nieuwe maximum over
treft, val't ze in de belastbare winst.
Ten aanzien van de gevallen, genoemd onder 5, 6 en 7 heeft de
overgang uit de onbelastbare reserve naar de beliastbare .winst plaats
op de vooravond van de dag, waarop de genoemde gebeurtenissen
plaats vinden. Bij liquidatie, b.v. op 1 Januari 1948, wordt de winst
over 1947 nog verhoogd met de onbelaste reserve. Voor natuurlijke
personen is nog van belang, dat het' uit de onbelaste reserve gekomen
winstgedeelte op verzoek belast wordt volgens artikel 48 van het be
sluit op de inkomstenbelasing (20 tot 40°/o).
Welke zijn nu de voordelen, verbonden aan deze nieuwe reserve?
Opvoering van egalisatiereserves en reserves assurantie, eigen risico
behoeft niet steeds fiscaal voordeel op te leveren. Indien door deze
reserveringen fiscale verliezen ontstaan, blijft de kans, dat deze niet
met" latere winsten kunnen worden gecompenseerd.
De onbelaste reserve daarentegen brengt als werkelijke voordelen
mede verhoging van de liquiditeit en rentebesparing, terwijl men
door de' verruimde verliescompensatie een grotere kans heeft op
definitieve belastingbesparing.
Over de kapitaalinvestering in landbouwcoöperaties, inzonderheid
in zuivelfabrieken, is de laatste tijd nog al eens geschreven.
Het is ookinderdaad een zeer belangrijk onderwerp en niet alleen
voor de coöperaties, die tot verdere investering wensen over te gaan,
maar zeer zeker ook voor de financierende boerenleenbanken, van
groot belang.
Wij menen dan ook goed te doen in ons blad het een en ander
over dit onderwerp op te nemen en wel in hoofdzaak aan de hand
van een tweetal circulaires, respectievelijk door de Algemene Neder
landse Zuivelbond (de F.N.Z.) en de Geldersch-Overijsselsche Bond
van Coöperatieve Zuivelfabrieken (de G.O.Z.) aan haar leden in dit
verband toegezonden.
De kapitaalinvestering in de zuivelfabrieken vindt haar oorzaak
in tweeërlei factoren er kan sprake zijn van algehele nieuwbouw,
doordat de fabrieken tengevolge van oorlogshandelingen beschadigd
of zelfs geheel vernield zijn, óf mgn kan te doen hebben met aa vul
ling en vervanging van de inventaris der fabriek, hetgeen door de
bezettingsjaren werd vertraagd en vaak ook verhinderd.
Principiëel kan in beide gevallen de vraag worden gesteld Is het
economisch verantwoord tot deze kapitaalinvestering over te gaan
Hierbij moet er op gelet worden, dat de ontwikkeling van de meeste
industrieën gaat in de richting van grotere bedrijven.
In de zuivelindustrie, die de grondstof dagelijks uit zijn omgeving
moet krijgen, is men niet vrij in het bepalen van de grootte van het
bedrijf. Er ligt ergens een limiet naar boven, die wordt aangegeven
door mogelijkheden en kosten van het vervoer van de grondstof van
de boerderij naar de fabriek. Indien de melk echter eenmaal aan de
fabriek is en deze (dan wel de hieruit verkregen ondermelk) een
verdere bewerking moet ondergaan, die door zijn aard in een zeer
groot bedrijf beter op zijn plaats is, dan dient de vraag onder ogen
gezien te worden of het niet meer rendabel is een centraal bedrijf
voor verschillende fabrieken te stichten, dan dat verschillende fabrie
ken, ook al hebben zij een behoorlijke melkaanvoer, zich er af
zonderlijk voor zouden gaan inrichten. Wij denken hierbij vooral aan
de condens- en melkpoederbereiding, maar het is niet uitgesloten,
dat ook op ander terrein een dusdanige samenwerking op zijn plaats is.
Echter doet zich ook een andere vraag voor Is het wel juist om
een historisch gegroeide toestand wat betreft de aanvoer en de ver
werking, zo^ls die tot dusverre plaats heeft, in alle opzichten te
bestendigen
Sedert de fabrieken werden opgericht is er wel het een en ander
gewijzigd ten aanzien van vervoer, arbeidslonen en andere onkosten,
voor zover deze onder de vaste lasten moeten worden gerekend.
Reedg* thans blijkt, dat de vaste kosten, in algemene zin gesproken,
bij de kleinere bedrijven hoger liggen dan bij de grotere.
Sterker zal dit nog spreken indien kleine bedrijven thans grote
bedragen ten koste moeten gaan leggen aan een betere inrichting.
Rente en afschrijving worden dan, vooral door de na de oorlog sterk
gestegen aanschaffingskosten, posten, die zwaar op de onkosten-
rekening drukken.
Men houde hierbij tevens in het oog, dat de prijzen der producten
thans door de Overheid worden vastgesteld en dat bij het bepalen
van deze prijzen uitgegaan wordt van een richtprijs en een gemid
deld onkostencijfer. Een onkostencijfer. dat hoger is dan het ge
middelde, heeft dus, afgezien van speciale omstandigheden, tot ge
volg, dat de richtprijs niet gehaald zal worden.
Nu mag zeer zeker niet worden vergeten, dat er aan dit vraagstuk
ook een andere kant zit dan de tot nu toe genoemde zuiver materiële.
Het bezit van een middelpunt, in de vorm van een zuivelfabriek,
heeft ontegenzeggelijk voor de boerenstand in de omgeving betekenis.
Vooral daar, waar de fabriek lantf heeft bestaan en de kern is ge
worden. waar andere boereninstellingen zijn uitgegaan (zoals fok-
verenigingen, contröleverenigingen e.d.), is de betekenis zeker niet
gering.
Bovendien is het in een coöperatie zo noodzakelijke contact met
de leden in het algemeen in een kleine verenigingtgemakkelijker dan
in een grote, al wil1 dit geenszins zeggen, dat de zo juist genoemde
motieven hun kracht verliezen of voorbij gezien mogen worden.
De vraag of het wel wenselijk is öm bij kleine bedrijven, die nu
of over enige tijd noodzakelijk vernieuwing behoeven, over te gaan
tot relatief belangrijke kapitaalinvestering, dient in het belang van
de in deze kleine fabrieken georganiseerde veehoude'rs door de fa
brieken zelf wel degelijk onder ogen te worden gezien.
De oplossing van de moeilijkheden, waarvoor men zich geplaatst
ziet, zal niet overal dezelfde zijn. Het kan zelfs voorkomen dat er,
door bijzondere omstandigheden (als b.v. ligging der fabriek) geen
oplossing te vinden is.
In andere gevallen zcu kunnen worden nagegaan of combinatie
met andere bedrijven wenselijk en mogelijk is. Het voor en tegen,
zowel ia materiëel als in ander opzicht, dient tegen elkaar te worden
afgewogen.
Een oplossing, waaraan tot dusverre weinig aandacht is geschon
ken, maar die toch in verschillende gevallen wel mogelijk schijnt, is
deze, dat de vereniging als zodanig blijft bestaan (waardoor dus de
dorpskern behouden blijft), maar het bedrijf zich niet verder uit
strekt dan tot het ontvangen van de melk, terwijl men zich voor de
verdere verwerking combineert met een ander bedrijf.
Geheel nieuw is deze gedachte niet. Ten aanzien van de bereiding