VERSCHUIVINGSTEN DENZEN IN DE NEDERLANDSE INVOER VERENIGINGSNIEUWS MEDEDELINGEN 14 (tot f 10.de bronzen stuiver (tot 1.en de bronzen cent (tot 0,25). Verder als munt zonder de hoedanigheid van wettig betaalmiddel de gouden dukaat. Het voornaamste verschil met het huidige muntstelsel is wel, dat de zinken munten uit de omloon zullen verdwijnen. Gedurende 3 maanden zal gelegenheid tot inwisseling worden gegeven. Uit de bij het ontwerp gevoegde Memorie van Toelichting blijkt, dat deze nieuwe wet een herziening is van die van 1901 en tevens enkele aanvullingen geeft. De Muntwet 1901 huldigde de gouden standaard, welk stelsel echter niet consequent werd toegepast, zodat eigenlijk gesoroken moest worden van een hinkende standaard. Bovendien werd het stelsel van de gouden standaard in 1936 verlaten, waardoor de Muntwet 1901 niet meer in overeenstemming was met de praktijk. De gouden standaardmunten van f 10.en f 5zullen op voor stel van de Minister dan ook worden afgeschaft. Bovendien moet gebroken worden met het stelsel van de tekenmunt met dien ver stande, dat de zilveren munten geen wettig betaalmiddel tot elk bedrag meer zijn. maar tot een beperkt, bovenomschreven, bedrag. De voorgestelde afschaffing van de gouden standaardmunt en de ont neming van het karakter van tekenmunt aan de grove zilveren specie leidt er toe. dat alle Nederlandse munten fmet uitzondering van de dukaat) thans de status van pasmunt verkrijgen. Het svsteem van het MunHonds. zoals de Muntwet 1901 dit kende, zal worden afgeschaft. Dit fonds betrof het reserveren en beleggen van winst op de aanmuntingen. De nieuwe wet kpnt in totaal slechts zeven munten, wat aan een voud en overzichtelijkheid ten goede komt. De riiksdaalder en de dulden worden als elementen in het munt stelsel gehandhaafd. De halve gulden heeft nimmer betekenis gehad en zal deze ook niet krijgen. De Minister neemt aan dat een gedeelte van de vooroorlogse zilveren munten zich no<5 bij het nubbek bevindt. Tijdens de oorlog werden in Amerika zilveren munten (met uit zondering van rijksdaalders) aangemaakt tot een bedrag van f 130 millioen. Hef benodigde materiaal werd door de Verenigde Staten geleend en moet dus worden teruggegeven Een gedeelte van de ..Amerikaanse guldens zelf kan en de voldoening van de terug- leveringsvernlichting worden dienstbaar gemaakt indien het publiek zijn achtergehouden zilvergeld wederom in circulatie brengt. Met het oog oo het gevaar van oopotting of afvloeiing nai- het buitenland kan er voorlopig nog niet aan worden gedacht van Rijks wege zilveren guldens en zilveren rijksdaalders in omloop te brengen. Zolang dit niet het geval is, zal papiergeld de plaats dezer munten moeten blijven innemen. Vervanging der zilveren munten door munten van onedel metaal, zoals Engeland gedaan heeft acht de Minister niet wenseliik. De Mmister is voorstander van de handhaving van zilveren gulden en zilveren rijksdaaMer in de muntwet. Het behoeft, aldus de Minister, nauwelijks betoog, dat de in om loop ziinde zinken munten zo spoedig mogelijk dienen te worden ingetrokken. Niet alleen omdat de beeldenaars dezer munten mis bruikt zijn tot nationaal-socialistisch prooaganda-obiect, maar ook omdat zink als metaal aan zeer sterke slijtage onderhevig is. De hierboven ten aanzien van het in omloop brengen van zilveren guldens en zilveren rijksdaalders aangegeven redenen beletten even eens dat gedurende de eerstvolgende iaren de in Amerika geslagen zilveren dubbeltjes en kwartjes in omloop worden gebracht. De oude zilveren dubbeltjes en kwartjes zullen worden afgeschaft en vervangen door munten van nikkel. De stuiver wordt rond, terwijl voorts alle munten (met uitzondering van de dukaat) de Koninklijke heeldenaar zullen dragen. De bronzen munt van 2]/2 cent en die van ^2 cent zullen worden afgeschaft. In verhouding tot hun nominale waarde bevatten de kwartjes en dubbeltjes meer zilver dan de rijksdaalders en guldens het gevaar van oppotting dezer kleine zilveren coupures geldt dus in sterkere mate. Daarom ook is aanmunting van deze kleine zilveren coupures niet gewenst. Aan de andere kant eisen de zinken munten op korte termijn ver vanging. De Minister heeft echter definitief van zilveren kleine munten afgezien. De Minister stelt prijs op handhaving van de gouden dukaat. Naast historische overwegingen, welke pleiten voor het handhaven van deze munt, ligt haar betekenis vooral in het Gebruik, dat in bepaalde gebieden, met name ook in Nederlandsch-Indië van deze munt wordt gemaakt als middel tot schatvorming en als grondstof van onbetwist baar gewicht en gehalte. Wettig betaalmiddel tot elk bedrag zijn alleen de bankbiljetten van de Nederlandsche Bank en de tijdelijke muntbiljetten van de overheid. ^Munten kunnen worden iijgewisseld tegen onbeperkt wettig betaal middel mits zij worden aangeboden met een minimumbedrag van f 50.- voor rijksdaalders en guldens f 25.voor kwartjes en dubbeltjes en 10.voor stuivers en centen. Ten aanzien van eventuele muntvervalsingen wordt de Nederlandse Centrale inzake Falsificaten ingeschakeld. De met ontmunting gepaard gaande baten en lasten worden respec tievelijk als inkomsten en uitgaven van het Rijk beschouwd en als zodanig begroot. Omdat hef Muntfonds wordt afgeschaft, zullen de renten van de kapitalen van dit fonds ten goede komen aan de Rijksmiddelen. Munten, welke buiten omloop gesteld worden, blijven tot het tijd stip van intrekking op de bestaande voet gangbaar. Tenslotte wordt voorgesteld over te gaan tot intrekking van de besluiten ten aanzien van ons muntwezen, die tijdens de bezettings jaren werden genomen. Hiermede menen wij de voornaamste punten van het wetsontwerp en de bijgevoegde Memorie van Toelichting in het kort te hebben weergegeven. De halve guldens, die er bij ons volk nooit zijn ingegaan, verdwijnen, terwijl de guldens en rijksdaalders het karakter van pasgeld krijgen. Niemand zal dan verplicht zijn voor meer dan vijftig gulden ervan in betaling te nemen. Prof. Verrijn Stuart, in Ec.-Stat. Berichten, heeft het grootste be zwaar tegen het voornemen van de Minister om voor de dubbeltjes en de kwartjes het zilver als muntmateriaal door het nikkel te ver vangen, doch het zilver voor de guldens en rijksdaalders te behouden. Het voorstel om een deel van ons pasgeld uit zilver te laten be staan komt de schrijver in deze tijd van zo ontzaggelijke verarming van ons volk. waarin het herstel van het evenwicht onzer openbare financiën stellig nog lang on zich zal laten wachten en welke tijd men die ener beheerste inflatie zou kunnen noemen, niet verant woord voor. Schrijver acht het beter, dat het voor de Overheid bereikbare zilvergeld, waartoe ook ,het grootste deel der aan de Regering- Gerbrandy geleverde munten nog wel zal behoren, wordt ontmunt en aangewend voor de vermindering van onze staatsschuld. Prof. Verrijn Stuart acht het beter, indien ook de guldens en rijks daalders van nikkel zouden worden vervaardigd. Met het in omloop brengen daarvan zouden wij tevens verlost kunnen worden van de paoieren rijksdaalders en guldens. Tot zover de aantekeningen van genoemde hoogleraar bij het thans ingediende wetsontwerp. Nu ook de buitenlandse handel van Nederland zich geleidelijk enigermate kan losmaken uit de directe gevolgen van de oorlogs economie, onderwerpt het blad „Economische Voorlichting" in het nummer van 5 Juli j.1. de verschuivingstendenzen in de Nederlandse invoer, welke tendenzen sedert de crisis van 1929 waar te nemen zijn geweest, aan een nadere beschouwing. Bij deze beschouwing komen dan de volgende punten naar voren 1. Naar de totale hoeveelheid gerekend viel een dalende tendens waar te nemen. Bedroeg de invoer in 1929 nog 30.989 millioen kg., over 1946 was de invoer 11.764 millioen kg. en over het eerste kwar taal 1947 slechts 3.097 millioen kg. Uit de vooroorlogse cijfers valt af te leiden, dat een zeker nieuw evenwichtsniveau bereikt was tussen de 20 en de 25 millioen ton. Het is aan te nemen, dat zowel de tendens tot industrialisatie als het streven naar zo ruim mogelijke voedselvoorziening van eigen bodem zich ook in de naoorlogse jaren zullen doen blijven gelden, zodat voor de naaste toekomst een invoer van 20 millioen ton als normaal zal kunnen worden beschouwd. Dit normale peil zal uiteraard slechts geleidelijk kunnen worden bereikt. 2, Een aanvankelijk dalende prijstendens sloeg na enkele jaren om, waarna een ononderbroken stijging intrad. Per ton ingevoerde goederen moest Nederland bet'alen 1929 1935 1940 1946 Eerste kwartaal 1947 89.— 45.— 91.— 182.— 249.— De algemene goederenhonger, welke zich om begrijpelijke redenen in de naoorlogse jaren openbaarde, het uitvallen van Duitsland als leverancier van industriële producten en de stijging van de invoer ujt het dollargebied, waar het prijsniveau reeds vóór de oorlog aan zienlijk hoger lag dan in Europa, hebben gemaakt, dat in de twee jaren, welke thans na het beëindigen der vijandelijkheden zijn ver lopen, het prijsniveau voor de geïmporteerde goederen een onge kende hoogte heeft bereikt en in het begin van 1947 zelfs tot het viervoudige van vóór de oorlog is gestegen. In de naaste toekomst zal voorlopig wel met een gemiddelde van f 200.per ton rekening moeten worden gehouden. 3. Een dalend aandeel van de consumentgoederen. De grote behoefte, welke om begrijpelijke redenen zich in de na oorlogse jaren aan productiemiddelen gevoelen doet, brengt mede, dat gezien de deviezenschaarste van Nederland het aandeel van de consumentengoederen nog abnormaal laag is. Over 1929 bedroeg dit 15 percentage 17,9; ever 1937 14,1; over 1940 17,5; over 1946 15,3 en over het eerste kwartaal van 1947 10,7. Het is te verwachten, dat het herstel van de normale productie capaciteit gepaard zal gaan met een relatieve daling in de invoer van productiemiddelen en een relatieve stijging voor consumenten- goederen. Gezien de vóóroorlogse percentages is het aannemelijk, dat een zeker evenwicht zal worden bereikt bij een percentage voor consumentengoederen tussen de 15 pet. en de 20 pet. 4. Een stijgend aandeel van de grondstoffen. In de jaren vóór de oorlog was een stijging van het percentage voor invoer van grondstotfen te constateren, hetgeen gezien het streven naar industrialisatie begrijpelijk is. 1929 51,9 pet. 1937 58,9 pet. 1940 52,0 pet. 1946 49,3 pet. Eerste kwartaal 1947 56,4 pet. Uit deze percentages valt een evenwicht voor invoer van grond- stotien at te leiden bij een percentage van 55 pet. 5. Een dalend aandeel van de hulpstoffen. De invoer van hulpstoffen vertoonde vóór de oorlog een zij het geringe relatieve daling in hoofdzaak als gevolg van de toenemende betekenis van de eigen mijnbouw voor de voorziening met hulpstoffen. De percentages waren 1929 17,9; 1936 14,7; 1940 13,0; 1946: 14,0 en eerste kwariaal 1947 12,6. Een invoerpercentage voor hulpstoffen van 13 pet. kan in de naaste toekomst als normaal worden beschouwd. 6. Een tot de oorlog gelijkblijvend aandeel van de productie middelen, dat na de oorlog in een stijgend is omgeslagen. Het herstel van het in en door de oorlog zwaar beschadigde Neder landse productie-apparaat vereist begrijpelijkerwijs een abnormaal grote invoer van productiemiddelen. 1929 12,3 pet. 1935 13,6 pet. 1940 17,5 pet. 1946 21,4 pet. Eerste kwartaal 1947 20,3 pet. Verwacht mag worden, dat het abnormale percentage van ruim 20 een dalende tendens zal gaan vertonen; gezien de vooroorlogse ver houdingen is 13 pet. als normaal te beschouwen. 7. Een daiend aandeel van Duitsland, de Sowjet-Unie en Argentinië. Onder de verschuivingen in de landen van herkomst trekt in het bijzonder de aandacht een daling van het aandeel voor Duitsland, de Sowjet-Unie en Argentinië! Duitsland 1929 30,6 pet.; 1935 25,6 pet.; 1940 31,5 pet.; 1942 67,2 pet.; 1944: 68,5 pet. en 1946 2,6 pet. Sowjet-Unie 1929 1,5 pet.; 1933 2,9 pet.; 1937 2,6 pet., en daarna niets meer. Argentinië: 1929: 6,5 pet.; 1935: 7,9 pet.; 1940: 5,4 pet., en daarna niets meer tot 1946; in laatstgenoemd jaar weer 3,7 pet. In een te overzien tijdvak zal het aandeel van Duitsland in onze invoer verre beneden het percentage van omstreeks 1930 (ruim 30 pet.) blijven. Anderzijds mag een stijging verwacht worden van het wel zeer lage percentage van 2,6 pet. over 1946. Het is niet te voorspellen in hoeverre in de naaste toekomst de handel met de Sowjet-Unie op een meer normaal peil zal komen dan thans het geval is. Met een hei stel van de varkens- en pluimveeteelt (invoer uit Argentinië betreft hoofdzakelijk mais en landbouwzaden) is ongetwij feld op de duur een stijging van de Argentijnse invoer boven die van 1946 te verwachten. 8. Een stijgend aandeel van België-Luxemburg, Groot-Brittanië, de Verenigde blaten, Zweden en Canada. De betekenis van België-Luxemburg en de Verenigde Staten ais landen van herkomst voor de Nederlandse invoer nam reeds in de jaren vóór de oorlog enigermate toe een tendens, welke zich in de na-oorlogse jaren in verscherpte mate heeft doen gelden. Voor ge noemde landen ligt het in de lijn der verwachting, dat zij blijvend een vergroot aandeel in de Nederlandse invoer zullen hebben. In mindere mate is dit het geval met betrekking tot Groot-Brittanië, Zweden en Canada. De toeneming van de invoer uit Groot-Brittanië dateert eerst van na de oorlog; vóór de oorlog was eerder een dalende dan een stijgende tendens waar te nemen. Verwacht wordt dat het percentage van 16,7 pet. voor 1946 zich in de volgende jaren niet zal handhaven. De stijging van het aandeel van Zweden loopt practisch parallel met de daling voor de Sowjet-Unie, zodat het aannemelijk is, dat bij een eventueel herstel van de handel met de Sowjet-Unie de betekenis van Zweden weer zal afnemen. Canada verkeert nagenoeg in dezelfde positie als Groot-Brittanië: een abnormaal hoog percentage voor het na-oorlogse jaar 1946, dat wellicht in de volgende jaren weer op een lager niveau zal komen. 9. Een gelijkblijvend aandeel voor Frankrijk. Het aandeel van Frankrijk vertoont een merkwaardige stabiliteit; het schommelt tussen de 4 pet. en de 4y2 pet. De invoer uit dit land betreft in noofdzaak specialité's, waarop structuurwijzigingen met zulk een invloed oeienen als op andere producten. Bovendien heelt Frankrijk practisch buiten de verschuivingen gestaan, welke zich voor en na de oorlog in Nederlands handelspartners hebben votrokken. 10. Een vóór de oorlog stijgend, na de oorlog dalend aandeel van Nederlandsch-Indië. De percentages voor Nederlandsch-Indië bedroegen 1929 5,0 pet. 1937 8,1 pet. 1940 5,4 pet. 1941 t/m 1944 nihil 1946 0,9 pet. Welke plaats Nederlandsch-Inaië in de toekomst in de invoer van Nederland gaat innemen, is thans niet te voorzien, al kan wel wor den aangenomen, dat bij een stabieler worden van de politieke ver houdingen deze plaats weer een verruiming zal ondergaan. De Coöperatieve Boerenleenbank te Poeldijk verzocht ons onder staand bericht in de Raitteisen-Bode te plaatsen Zondag 13 Juli 1947 vierde de heer Jac. de Zeeuw te Poeldijk zijn 70ste verjaardag. De Burgemeester van Monster kwam hem op die dag gelukwensen, herinnerde er aan, dat de jubilaris onlangs het feit heelt herdacht dat hij 30 jaar Directeur van de Coöp. Boerenleenbank te Poeldijk was, memoreerde de verschillende funUies van de jubilaris en deelde ten slotte mede, dat het H.M. de Koningin behaagd had hem te be noemen tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Hij sprak de hoop uit, dat de heer de Zeeuw nog vele jaren in gezondheid zal mogen arbeiden in dienst der gemeenschap. Noot der redactie: Wij wensen de nieuwe Ridder van harte geluk met de onderscheiding ZITTINGEN IN LEEUWARDEN TEN BEHOEVE VAN DE FRIESE BOERENLEENBANKEN. Tijdens de ziekte van de heer G. W. de Jong, inspecteur der Cen trale Bank en wonende te Leeuwarden, zal, te beginnen met Vrijdag 8 Augustus a.s., door de Centrale Bank iedere Vrijdag van halt eli 's morgens tot hali vier 's middags zitting worden gehouden in hotel „Spoorzicht", Zuiderplein 6, te Leeuwarden. DE VERZENDING VAN DE SALDOBILJETTEN VANWEGE DE CENTRALE BANK. Tot nu toe ontvingen de locale banken het maandelijkse saldobiljet van de Centrale Bank de 8e of de 9e van de daarop volgende maand. Deze verzending wordt thans vervroegd, zodat men voortaan uiter lijk de 6e van de maand in het bezit zal zijn van het saldobiljet per de ultimo van de vorige maand. Aangezien de Centrale Bank hoge prijs stelt op spoedige terug ontvangst van het getekende saldobiljet, verzoeken wij de besturen der aangesloten banken vriendelijk hun bestuursvergadering voortaan steeds te houden in de tweede week van iedere maand en in deze vergadering tevens de controle en het tekenen van het saldobiljet aan de orde te stellen. AANSCHAFFING BOEKHOUDMACHINES. Van enige kleinere banken hebben wij bericht ontvangen, dat zij bezocht v/erden door een kantoormachine-firma, die getracht heeft een boekhoudmachine te plaatsen. Of aanschaffing van een dergelijke machine voor de betrokken bank ook economisch verantwoord is, is een punt, waarmede de firma geen rekening houdt. Een boekhoudmachine is alleen dan bij een bank op haar plaats, wanneer er voldoende werk voor is. Als minimum grens moet daarbij gesteld worden pl.m. 25.000 dagboekposten per jaar. Is dit minimum niet aanwezig, dan zijn de kosten (afschrijving, rente verlies en bediening) veel hoger dan de daartegenover te stellen voordelen. In verband met het bovenstaande verzoeken wij met klem zich niet door vertegenwoordigers van boekhoud- en kantoormachine-firma's te laten verleiden tot de aankoop van een zeer dure en dientengevolge voor het bedrijf onbruikbare machine, doch zich voor advies te wenden tot de afdeling Inspectie der Centrale Bank.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1947 | | pagina 6