12 v HET JAARVERSLAG DER NEDERLANDSCHE BANK voorwaarden in de leningsovereenkomsten, welke betrekking hebben op de bestemming van de uit verdiende afschrijvingen en ingehouden winsten vrijkomende gelden, Het spreekt van zelf dat ook aan de hoogte van de winstuitkeringen aandacht wordt besteed. Wij mogen niet nalaten in dit verband melding te maken van het verheugende verschijnsel', dat ook de overheid voor de waarde van het stelsel van de interne financiering als middel tot versterking van het bedrijfsleven een open oog heeft. Wij verhelen ons niet, dat er tal van maatregelen op het gebied van de prijzenregeling, van de belastingheffing of anderszins zijn, die de indruk wekken op abandonnering van het stelsel van. de interne financiering te zijn gericht en die een reëel' gevaar voor de bevor dering en de ontwikkeling van het particulier initiatief dat immers zonder erkenning van het beginsel der interne financiering geen be staansmogelijkheid heeft kunnen vormen. Het stemt ons dan ook tot voldoening gewag te kunnen maken van een ervaring, welke de op dit punt herhaaldelijk, ook in het openbaar tot uitdrukking ge brachte bezorgdheid logenstraft. Alvorens hierop nader in. te gaan, lijkt het ons ter illustratie van wat wij hiermede bedoelen te zeggen, nuttig te herinneren aan de ver klaringen, welke tijdens de begrotingsdebatten in beide Kamers van de Staten-Generaal door de Minister van Financiën zijn afgelegd terzake van de mogelijkheid tot fiscaal geoorloofde versterkte afschrij ving en reservering. Dat dit geen dode letter is, blijkt o.a. uit de medewerking, welke van de kant van de fiscus wordt ondervonden ten behoeve van herstel en vernieuwing van bestaande, zowel als van vestiging van nieuwe bedrijven. Indien, zoals door vooraanstaande economisten in alle landen ter wereld bij herhaling wordt vastgesteld, de algemene goederen- schaarste zo groot is, dat met name voor het productiemiddel en het gerede product de markt nog steeds de typische kenmerken van eén „sellermarket" draagt, moet aan investering op het ogenblik groter risico voor de ondernemer zijn verbonden dan in een evenwichtige markt, laat staan in een tijd van malaise het geval is. Investering is onder de heersende omstandigheden daarom slechts dan gerechtvaar digd, indien en voorzover er vooruitzichten bestaan op het voort duren van de voor de ondernemer gunstige conjunctuur voor een redelijke lange termijn en op voorwaarde, dat hij de daaruit voort vloeiende bijzondere baten kan gebruiken tot extra afschrijvingen van dat deel van zijn investeringen, waarvan moet worden verwacht, dat het te gelegener tijd in een tot evenwicht gekomen markt zal blijken niet meer verantwoord te zijn. De ervaring nu heeft ons geleerd, dat de ondernemer zich van dit risico ter dege bewust is en dat zijn initiatief niet tot leven komt, indien aan deze voorwaarden niet is voldaan en dat de regering het hieruit voor het economisch herstel van het land dreigende gevaar heeft begrepen. Zij blijkt immers bereid te zijn voorzover dit in haar vermogen ligt, er toe mede te werken dat althans op dit punt de voor de ontwikkeling van het particulier initiatief noodzakelijke gunstige sfeer wordt geschapen. In talrijke gevallen heeft zij de investering ten behoeve van herstel, uitbreiding en vestiging mogelijk gemaakt door bijzondere faciliteiten toe te staan in de vorm van extra afschrijvingen en door vaststelling van een aan de investerende ondernemingen convenierende prijs voor haar product. Met hoeveel waardering wij van deze geste van de overheid overigens gewagen, kunnen wij toch niet nalaten op deze plaats de ,.?.°P !.c sPreken, dat het de regering binnen afzienbare tijd moge lijk zal zijn ten opzichte van de ondernemingen een andere dan de tegenwoordige fiscale politiek te voeren, waardoor de interne finan ciering kan worden versterkt en aan het risico-dragende kapitaal een hogere opbrengst wordt gewaarborgd dan onder de vigerende belas tingdruk het geval is. Immers, wil ons bedrijfsleven zich kunnen wapenen tegen de gevolgen van een prijsdaling, dan zal het in de gelegenheid moeten worden gesteld zijn interne financiële positie be langrijk te versterken; óók door verbreding van de financiële basis van de ondernemingen door uitbreiding van haar aandelenkapitaal. Dit zal slechts dan in voldoende mate mogelijk zijn, indien ook de belastingdruk op de hogere inkomens een belangrijke bron van he' risicodragende kapitaal aanzienlijk wordt verminderd. Voor het geval de mogelijkheid daartoe niet wordt gegeven, moet worden ge vreesd, dat een economische depressie niet zonder ernstige reper cussies op s lands welvaart kan blijven. Wij geloven in dit verband te moeten waarschuwen tegen het gevaar, dat uit een onderschatting van de functionele betekenis van het ondernemerskapitaal voor het economische leven van ons land, d.i. voor zijn welvaart moet voort- trlnoion Zoals wij in de Raiffeisen-Bode -van 1 Juni 1947 bereids schreven, zouden wij nog nader terugkomen op het jaarverslag der Nederland- sche Bank over 1946. hetgeen wij thans bij deze doen. Het verslag van de president, dr. M. W. Holtrop, neemt niet minder dan 63 van de 79 pagina's van het verslag in het is derhalve dui delijk, dat wij ons helaas moeten beperken tot het weergeven van enkele hoofdpunten. Na een inleiding behandelt het verslag de kapitaalmarkt en de geld markt, de internationale monetaire ontwikkeling, de bijzondere werk zaamheden der Nederlandsche Bank, om te besluiten met personalia en een beschrijving van het eigenlijke bedrijf der bank gedurende 1946. INLEIDING. Na een herdenking van de vorige president der bank, Mr.'L. J. A. Trip worden enkele opme'rkingen gmaakt betreffende de inter nationale structuur in 1946. Deze werd in de meeste, aan het wereldverkeer deelnemende landen gekenmerkt door een volle bezetting van de zich beschikbaar stellende arbeidskrachten, zonder dat daarmede echter steeds een volle be zetting van het productie-apparaat gepaard ging. Deze werd namelijk in vele landen door een tekort aan energie, een tekort aan grond stoffen en een tekort aan arbeidskrachten verhinderd. In de Verenigde Staten werden dergelijke tekorten veroorzaakt door de grote arbeidsconflicten. Overigens bleef hier de hoge graad van industriële bedrijvigheid ten volle gehandhaafd en speelde dit land ook in 1946 een grote rol als leverancier van Europa. De belangrijke uitbreiding, die de internationale handel in de loop van 1946 onderging, in het bijzonder die van de West-Europese landen, vormde een afspiegeling van het geleidelijk voortschrijden van het economisch herstel. Intussen ligt het Europese handelsverkeer nog steeds gevangen in het keurslijf der bilaterale handels- en betalingsovereenkomsten, waar van moeilijk te zeggen is of zij geacht moeten worden de internationale handel op de duur te bevorderen of te belemmeren. De zwakke plek in het Europese handelsverkeer is de voorlopig nog bestaande afhankelijkheid van een invoeroverschot, dat groten deels in het dollargebied moet worden gedekt. Het importoverschot van acht Europese landen (Nederland, Engeland, Frankrijk, België, Zwitserland, Zweden, Noorwegen en Denemarken) bedroeg over 1946 niet minder dan 4608,5 millioen Verwacht moet worden, dat ook in de eerstkomende jaren de Euro pese landen nog een invoersurplus ten opzichte van het dollargebied (waartoe gerekend moeten worden de Verenigde Staten, Canada, Zuid-Amerika en Duitsland) zullen vertonen, ook al is het wel zeker, dat de omvang daarvan zal afnemen. Een en ander brengt grote verantwoordelijkheid mede, zowel voor de credietbehoevende landen in Europa (soberheid in het doen van aankopen) als voor Amerika. Dr. Holtrop heeft vertrouwen, dat de Verenigde Staten bereid zullen zijn de consequenties te trekken uit het economisch leiderschap der wereld. Met spanning «volgt Europa zowel de politieke als de econo mische ontwikkeling in de Verenigde Staten, die voor de oude wereld van zo beslissende betekenis zal kunnen blijken te zijn. Wat ons eigen land betreft mag geconstateerd worden, dat 1946 weliswaar een aanmerkelijke vooruitgang vertoont ten opzichte van het bevrijdingsjaar, doch dat het nieuwe evenwicht dat bereikt zal moeten worden, nog geenszins nabij is. Werd 1945 nog geheel gekenmerkt door de onmiddellijk na de be vrijding met veel élan en in een geest van nationale saamhorigheid ondernomen poging om zo snel mogelijk de grondslagen te leggen voor een herstel van het economisch leven, van 1946 moet gezegd worden, dat de resultaten van het herstel niet snel genoeg beschikbaar kwamen om het vuur van het eerste enthousiasme, waarmede de arbeid werd aangevangen, ten volle brandende te houden. Een psychische terug slag bleef dan ook niet uit. Onder de ernstige teleurstellingen, welke ons in 1946 niet bespaard bleven, noemt Dr. Holtrop in de eerste plaats de ontwikkeling van de toestand in Indië en het uitblijven van een normaal handelsverkeer met Duitsland. Ondanks deze ongunstige factoren vertoonde de industriële pro ductie een gestage stijging, vertoonde de landbouwproductie een be langrijke verbetering en werden grote vorderingen gemaakt met het herstel van het verkeersapparaat. De cijfers van in- en uitvoer van ons land in 1946 geven bij alle verheugenis over de vooruitgang, die 1946 toonde (uitvoer in 1938 totaal 1074 millioen guldens, in 1946 815 millioen invoer over 1938 1459 millioen, over 1946 2332 millioen), reden tot ernstige bezorgdheid. De achterstand, in vergelijking met 1938, is immers nog zeer aanzienlijk, terwijl in vergelijking met omliggende landen Neder land met het herstel van de export nog achter is. Er kan geen enkele twijfel bestaan, dat onze uitvoer zich nog op een te laag peil bevindt en dat alle krachten tol het uiterste zullen moeten worden ingespannen om deze zo spoedig mogelijk omhoog te brengen. Het aanzienlijk tekort op onze handelsbalans en het vraagstuk van de dekking daarvan, vormen wel het centrale probleem, waarvoor onze volkshuishouding zich ziet gesteld en van welks oplossing niet alleen het tempo, maar zelfs de mogelijkheid van ons economisch herstel afhankelijk is. Onder de huidige omstandigheden dwingt de beperktheid der be schikbare middelen ons, de noodzakelijkheid onder het oog te zien van een vertraging van het tempo der investeringen en van een ver mindering van de omvang van onze consumptie. Slechts door werkelijke besparing, dat is door onthouding van con-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1947 | | pagina 4