DE HERSTELBANK (slot) 11 Tenslotte wordt in art. 33 lid 1 opgedragen uitspraak te doen in bestuur genomen beslissing bij de wordt gegaan. Dit zijn de gevallen, bedoeld in iemand afwijsj als lid der bank) en zijn lidmaatschap der bank wordt 4. Uitspraak in hoger beroep. letter b aan de raad van toezicht de gevallen, dat van een door het raad van toezicht in hoger beroep art. 10 lid 3 (wanneer het bestuur in art. 15 lid 2 (wanneer iemand uit ontzet). BLIJFT WAAKZAAM. Groote geldraimte kan leiden tot te vlotte en niet terdege overwogen crediet- verlening tot schade van credietnemers en bank. Denkt aan de jaren na de vorige wereldoorlog 5. Schorsing. Een bestuurslid, dat zijn betrekking naar het oordeel van de raad van toezicht niet behoorlijk vervult, kan door die raad worden geschorst (art. 22 lid 1). In een dergelijk geval moet de raad van toezicht zodra mogelijk een algemene vergadering oproepen, die naar bevind van zaken handelt (art. 22 lid 2). Uit het voorgaande volgt reeds, dat de door onze instelling ver leende credieten uiteenvallen in a. voorschotten op te verwachten rijksbijdragen in de materiële oorlogsschade; b. credieten, die hun grondslag vinden in de credietwaardigheid van de onderneming. Deke laatste vallen o.a. uitéén in z.g. aanvullende credieten aan getroffen ondernemingen, voorzover de voor herstel van het bedrijf nodige gelden de som van de uit vermogen en rijksbijdrage hiervoor beschikbare middelen overtreffen. Voorts credieten aan ondernemin gen. die het bedrijf wensen te vernieuwen óf uit te breiden. Ten slotte credieten ten behoeve van de vestiging van nieuwe bedrijven. In overeenstemming met de tweeledige taak van onze instelling wordt het credietbeleid, behalve door bedrijfseconomische over wegingen, bepaald door het algemeen economisch beleid van de regering. Dit geldt met name de op de credietaanvragen toegepaste selectie, welke met het regeringsbeleid rekening houdt. Daardoor wordt een aan 's lands welvaartspolitiek aangepaste investering zoveel mogelijk gewaarborgd en wordt het gevaar van algemeen- economisch niet verantwoorde investeringen zoveel mogelijk ver- De uitvoering van dit deel van het credietbeleid geeft aanleiding tot een veelvuldig overleg met die overheidsinstanties, onder welker arbeidssfeer de credietzoekende onderneming ressorteert. Het is hier stellig de plaats een woord van waardering uit te spreken aan het adres van de desbetreffende instanties voor de steun, welke zij in deze verlenen. Zoals reeds elders in dit verslag is medegedeeld, beweegt onze instelling zich voornamelijk op het terrein van het investeringscrediet, d.i. het lange crediet. Het z.g. korte crediet wordt geheel verzorgd door de bestaande banken. Oo deze regel wordt geen uitzondering gemaakt, tenzij daartoe in overleg met de gewone bank van de cliënt wordt besloten. De scherpe afbakening vanhet arbeidsveld van onze instelling en dat van de gewone banken bliikt uitermate bevorderlijk te zijn V(j)or een goede onderlinge verstandhouding en geeft in talrijke gevallen aanleiding tot overleg ten aanzien van de wijze, waarop het belang van de cliënt en derhalve het doel' van de credietverlening het best kan worden gediend. Het is hier de plaats een dikwijls voorkomend misverstand omtrent de aard van onze credietverlening uit de weg te ruimen. Bij herhaling blijkt ons. dat de naam, waarmede onze instelling kortheidshalve in de wandeling wordt aangeduid, t.w. „Herstelbank", aanleiding geeft tot de veronderstelling, dat de door ons te verstrekken credieten eigenlijk zouden moeten worden gezien als een verlengstuk van de verplichtingen, welke de Staat op zich heeft genomen ter leniging van de door het oorlogsgeweld veroorzaakte noden; als een onder de vlag van het crediet bedoelde verhoging van de rijksbijdrage. Niets echter is minder waar dan dit. Bij haar credietverlening neemt onze instelling de bedrijfs-econo- mische criteria voor een gezond credietbeleid streng in acht; een standpunt, dat bij haar oprichting door de Minister van Financiën eveneens werd ingenomen. Zij kan zich ongetwijfeld dank zij haar aard en haar kapitalisatie, een ruimere beoordeling van de crediet- mogelijkheden veroorloven dan die instellingen, die haar middelen op korte termijn moeten kunnen verantwoorden en die dus, behalve aan de soliditeit, tevens nauwgezet aandacht moeten schenken 'aan de liquiditeit van het crediet. Ook is het waar, dat in ons bedrijf het winstmotief, in tegenstelling tot het particuliere bedrijf, geen over wegende rol speelt. Dit neemt echter niet weg, dat de onverbiddelijke eis, het vermogen van onze instelling in stand te houden, duidelijk zijn stempel drukt op het credietbeleid en tot een nauwgezette be oordeling van de in behandeling komende credietaanvragen dwingt. Hieruit volgt, dat ons aanvragen bereiken, waarin wij niet zonder meer kunnen treden en dat bij de credietbehandeling allereerst reke ning wórdt gehouden met de verhouding tussen het in de onderneming aanwezige, het ondernemersrisico dragende vermogen aan de ene en de vreemde gelden aan de andere kant. Het behoeft geen betoog, dat in een door de oorlog economisch zo ontredderd land als het onze. deze strenge maatstaf voor de beoor deling van de credietwaardigheid wel eens tot moeilijkheden aan leiding geeft en aan een positief resultaat van de credietbehande ling in de weg kan staan, ook indien het te financieren project overigens aantrekkelijk is. De door de oorlog aan de bedrijven te weeggebrachte schade heeft immers dn talrijke gevallen het vermogen van de onderneming dusdanig aangetast, dat, ook indien rekening wordt gehouden met de te verwachten rijksbijdragen en eventule vorderingen op molestverzekering-maatschappijen, de financiële basis, het eigen kapitaal, in verhouding tot het gevraagde crediet te smal is dan dat tot credietverlening kan worden overgegaan. Gevallen, waarin credietverlening vanwege de te smalle hnanciele grondslag van de credietzoekende onderneming door ons niet ver antwoord wordt geacht, hebben wel eens aanleiding gegeven tot de vraag waarom onze instelling die grondslag niet helpt verbreden door zelve' in het kapitaal van de desbetreffende onderneming deel te nemen. i j, i Wij hebben er ons rekenschap van gegeven, dat de statuten van onze vennootschap ons in beginsel de bevoegdheid tot deelneming in het kapitaal van andere vennootschappen verlenen. Na ampele ov®r" weging zijn wij echter tot de conclusie gekomen, dat, ook al zou het risico van deelneming in het kapitaal van andere ondernemingen door onze instelling kunnen worden 'aanvaard, het eèn schier onmogelijke taak is een nauwgezette behandeling van de binnenkomende crediet aanvragen en een doeltreffende controle op de door ons verleende credieten te verenigen met het beheer, voortvloeiende uit kapitaal- deelnemingen. Wij hebben daarom besloten onze deelnemingen tot het uiterste te beperken. De ervaring heeft ons reeds korte tijd nadat wij onze werkzaam heden waren begonnen, aanleiding gegeven ons te wenden tot de Minister van Financiën, teneinde te onderzoeken, of er m gevallen waarin door de toegebrachte oorlogsschade de rentabiliteit van het bedrijf in wezen is aangetast, een extra tegemoetkoming door het Rijk ten behoeve van het getroffen bedrijf kan worden verwacht. Het daarop gevolgde overleg heeft aanleiding gegeven tot het in het leven roepen van het instituut van de bijzondere financiering. Ingeval van toepassing van de bijzondere financiering stelt de Staat zich jegens onze instelling garantvoor een gedeelte van de ver plichtingen, welke de desbetreffende onderneming moet aangaan, om het verschil' in de kosten van herstel aan1 de ene kant en de rijks bijdrage en molestpenningen aan de andere kant te overbruggen. De Staat neemt deze garantie echter slechts op zich ten behoeve van die ondernemingen .waarvan het herstel wordt geacht in het belang van 's lands welvaart te zijn en indien de ten behoeve hiervan aan te gane verplichtingen de rentabiliteit van de desbetreffende onder neming ernstig bedreigen en (of) haar mededingingskracht tegenover niet getroffen bedrijfsgenoten zeer aanmerkelijk verzwakken Op het door de Staat gegarandeerde deel van het crediet wordt de onder neming voor rente en aflossing slechts belast, indien en voorzover de exploitatieresultaten zulks toestaan. Vóór 1 Januari 1956 zal °ver handhaving, matiging of kwijtschelding van de hoofdsom van de onder Staatsgarantie toegestane bijzondere financieringen volgens algemene regelen nader worden beslist. De Minister heeft dit instituut derhalve in de eerste plaats m het leven willen roepen ten behoeve van bedrijven, met het voortbestaan waarvan het algemeen belang is gemoeid. Tegelijkertijd is het dienst baar gemaakt aan de vestiging van die ondernemingen, op het bezit waarvan in het belang van 's lands welvaart in hoge mate prijs moet worden gesteld. H Het is evenwel duidelijk, dat de „bijzondere financiering een niet geheel bevredigende oplossing van het gesignaleerde euvel kan bieden en dat in het algemeen slechts verbreding van de kapitaalbasis van de credietzoekende onderneming op den duur volledig uitkomst kan brengen. De versperring van de kapitaalmarkt door saneringsmaat regelen en de drainering van de oude kapitaalbronnen (de besparingen uit het particuliere inkomen) door zware belastingen staan hieraan echter in de weg. Het is daarom ons ernstig streven naar middelen te zoeken, waardoor in de behoefte aan kapitaal ook in. andere vorm dan in die van een langlopend crediet kan worden voorzien. Het ligt in het karakter van onze credietverlening, dat onze be moeiingen met het credietzoekende bedrijf niet eindigen met afsluiting van de credietovereenkomst en de controle op de stipte naleving van de gestelde voorwaarden. Onze belangstelling strekt zich daaren boven uit naar het commerciële en financiële beleid van onze cliënten. Daarbij is ons streven met name gericht op de zorg voor een conser vatief beheer. Dit impliceert het streven naar versterking van de financiële positie van de cedietnemer door aanmoediging van de interne financiering. Zij wordt van onze kant bevorderd door die

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1947 | | pagina 3