6
HET JAARVERSLAG DER
NEDERLANDSCHE BANK OVER 1946
HET KLEINE LANDBOUWBEDRIJF
IN DENEMARKEN
zoeken op welke wijze het invoerprogramma 1947 verder kan worden
besnoeid, opdat de Minister aan zijn ambtgenoten dienovereenkom
stige voorstellen zal kunnen doen. De deviezenbegrotjngen der depar
tementen zullen daarbij mede worden herzien, met inbegrip van die
van Oorlog en Marine.
Vooral zal de nadruk dienen te worden gelegd op aankopen, welke
er toe leiden, dat onze exportcapaciteit wordt opgevoerd. De defini
tieve sanering van de Nederlandse betalingsbalans staat of valt met
de opvoering van de export van goederen en diensten in het algemeen.
Tenslotte willen we niet nalaten er op te wijzen, dat het herstel
van ons land evenwel een zaak is waaraan het gehele volk zal moeten
medewerken en waarvoor van een ieder een offer mag worden
gevraagd.
Sinds tal van jaren is de verschijning van het jaarverslag der
Nederlandsche Bank een belangrijk feit in het financiële leven, zowel
om het cijfermateriaal, hetwelk dit verslag bevat alsook om het feil,
dat de president der bank in het verslag een overzicht geeft van de
financiële en economische situatie in ons land over het verslagjaar.
Deze goede gewoonte (ook zelfs tijdens de jaren der bezetting
voortgezet onder Rost van Tonningen, doch toen uiteraard niet de
aandacht trekkend van voorheen) is door de nieuwe president der
Nederlandsche Bank, Dr. M. W. Holtrop, gehandhaafd.
Het verslag over 1946 kenmerkt zich door een uiteenzetting van
onze monetaire situatie, terwijl tevens veel belangwekkend statistisch
materiaal wordt gepubliceerd.
Het ligt in onze bedoeling om nader op dit verslag terug te
komen. Voor ditmaal willen wij volstaan met in het bijzonder te
wijzen op hetgeen door de president wordt gezegd met betrekking tot
de credietverlening.
Dr. Holtrop verklaart, dat de Nederlandsche Bank wat betreft het
terrein der credietexpansie dient te beschikken over middelen om
ongezonde credietuitzetting te verhinderen. Dit is vooral noodzakelijk,
omdat de banken het in de hand hebben de credietverlening, die niet
geschieden Ican uit gedane besparingen, uit te breiden en wel door
zich te ontdoen van in hun bezit zijnd schatkistpapier.
Naar de mening van de president zal het beschikbare crediet ge
reserveerd moeten blijven voor de werkelijk noodzakelijke behoeften,
terwijl de credietverlening tot het uiterste zal dienen te worden
beperkt,
In een schrijven van 29 October 1946, door de Nederlandsche Bank
gericht tot de Bedrijfsgroep Handelsbanken (bij welke commerciële
banken de credietverlening betekenende proporties had aangenomen),
werd er onder meer de aandacht op gevestigd, dat te verwachten is,
dat de inning der vermogensheffingen binnen afzienbare tijd zal
leiden zowel tot een belangrijke vergroting van de credietvraag als
tot opvraging van creditsaldi, in het bijzonder van thans nog geblok
keerde tegoeden.
Aan bovengenoemde banken wordt dan ook verzocht bij de beoor
deling van credietaanvragen een strenge maatstaf aan te leggen, in
het bijzonder ook met betrekking tot het doel, waarvoor het crediet
wordt verleend.
Wij kunnen de mening van de president der Nederlandse Bank vol
komen onderschrijven.
Immers ook bij onze boerenleenbanken zou door de grote geld-
ruimte de verleiding groot kunnen zijn de aangevraagde credieten
niet met die grote zorg te behandelen, welke noodzakelijk is in het
belang van credietnemers en bank en die onder de huidige omstandig
heden gewenst is teneinde ons geteisterde vaderland zo spoedig
mogelijk uit de impasse te helpen.
We onderstrepen de woorden van de president en geven ze gaarne
ter overweging en in uitvoering.
De heren Dr. Ir. M. J. Boerendonk en Ir. H. J. Witteveen maakten
een studiereis naar Denemarken, teneinde zich op de hoogte te stellen
van het kleine boerenbedrijf aldaar.
De bedoeling hiervan was te trachten door deze reis nieuwe ge
zichtspunten te openen, die voor ons land van belang zouden kunnen
zijn bij het zoeken naar een oplossing van het probleem der kleine
boerenbedrijven.
Aan het door genoemde heien naar aanleiding van hun reis opge
stelde rapport ontlenen wij het navolgende
Denemarken beschikt over ongeveer V/2 maal zoveel cultuurgrond
als Nederland, doch heeft echter een 2V2 maal zo kleine bevolking te
voeden. Bij intensieve landbouw is Denemarken derhalve aange
wezen op uitvoer, zodat de afhankelijkheid van het land van het
buitenland zeer groot is. Dit valt te meer op, daar handel en industrie
int Denemarken zich weinig hebben ontwikkeld en de landbouw zelf
er eenzijdiger is dan in ons land.
Verschillen bij vergelijking met de Nederlandse landbouw zijn de
volgende De neerslag in Denemarken is geringer dan in Nederland,
vooral in de lente. Juli, Augustus en October zijn de vochtigste maan
den. De invloed van dit verschijnsel blijkt duidelijk uit de percentages
van het bodemgebruik. 83 pet. van het cultuurland wordt gebruikt
als bouwland, 17 pet. als grasland. De verhouding in Nederland daar
entegen is 41 pet. bouwland en 59 pet. grasland.
Voor de veeteelt is groter import van krachtvoeder nodig dan in
Nederland.
De rechtsvorm van grondgebruik is eigendom (ongeveer 95 pet.
van de grond), terwijl in ons land ongeveer 54 pet. van alle cultuur
grond gepacht land is.
Grondeigendom in handen der Deense boeren wordt door regerings
maatregelen nog beschermd en bevorderd. De grondpolitiek der
Deense regering is vooruitstrevend. Men tracht hoofdzakelijk door het
beschikbaar stellen van grote credieten zijn doel te bereiken, niet
door onteigening.
Ook in Denemarken is de trek naar de stad groot, zodat talrijke
wettelijke maatregelen genomen worden om de landelijke bevolking
zoveel mogelijk te binden aan levenskrachtige kleine landbouw
bedrijven.
Reeds lang wordt in Denemarken agrarische politiek in demo
cratische zin gevoerd. Het feodale stelsel, dat dn 1750 nog allesover
heersend was, werd in de periode van 17841807 afgeschaft, waarbij
onmiddellijk gestreefd werd naar de vorming van middelgrote bedrij
ven (oprichting van credietvei enigingen, regeling van de erflating ter
voorkóming van bedrijfssplitsing).
Van een bevolkingsdruk ten plattelande is in Denemarken eigenlijk
geen sprake, omdat de boerengezinnen in het algemeen klein zijn,
veel kleiner dan in Nederland, terwijl toch nog een groot deel van
de jonge generatie naar de stad emigreert. Sedert de grote landbouw
crisis van 1878 moest het streven der Deense regering er zoveel moge
lijk op gericht zijn de uitoefening van het kleine zelfstandige bedrijf
zo aantrekkelijk mogelijk te maken en de landbouwsector aldus te
versterken, meer dan op hat scheppen van ruimte voor jonge boeren
zonen, zoals dat voor onze regering gold.
Van groot belang is de wet van 1899, die er van uitgaat, dat het
land voor de stichting van kleine bedrijven gekocht zal worden op
de vrije markt, waartoe van, de Staat echter een lening verkregen kan
worden tot 9/10 van de leningswaarde van het bedrijf, inclusief ge
bouwen en inventaris, onder garantie van een hypotheek op het be
drijf. De candidaat zelf behoeft slechts over roulerend kapitaal te
beschikken, dat hij bij voorkeur uit eigen arbeid moet hebben be
spaard. De aflossingsvoorwaarden werden zeer gunstig gesteld.
De wet van 1919 brengt nog een verdergaande bescherming van het
kleine bedrijf, daar de Staat nu zelf gronden kan kopen, met name
kerkeland en met recht van vruchtgebruik belaste landgoederen,
en deze, zowel als een gedeelte der bestaande domeingronden voor
vestiging van kleine boeren kan bestemmen, waarbij de gebouwen,
na afbetaling der verstrekte leningen onbezwaard en vrij eigendom
kunnen worden. Voor het land zelf wordt geen koopsom voldaan en
het wordt belast met een canon van 4^2 pet. 's jaars van de grond
waarde, zoals die 5-jaarlijks door de fiscus wordt geschat. Waarde-
verhoging tengevolge van zelf aangebrachte verbeteringen wordt daar
bij buiten beschouwing gelaten. Ook voor de gebouwen kan de kleine
boer een rijkslening krijgen tot maximaal 9/10 van de bouwkosten,
met aantrekkelijke leningsvoorwaarden.
De resultaten van bovengenoemde wetten zijn goed te noemen.
In 1934 werden de wetten van 1899 en 1919 met de bijbehorende
aanvullingen en wijzigingen samengevat en in 1943 werd de gehele
materie nog eens opnieuw geregeld.
Een andere belangrijke factor voor de ontwikkeling van het kleine
bedrijf in Denemarken is de coöperatieve beweging en het verenigings
leven, die, zoals bekend is, in dit land een grote vlucht hebben
genomen. In 1945 bestonden er 1334 plaatselijke verenigingen met
110.867 leden. De staat subsidiëert deze verenigingen.
De rechtsvorm van grondgebruik, n.1. die van eigendom, is ver
klaarbaar uit een oogpunt van traditie als ook van mentaliteit de
Deen denkt economisch en sociaal. Bovendien maakt het sterk ont
wikkelde systeem van grondcrediet de verkrijging en overdracht van
eigendom gemakkelijk. Doordat dit grondcrediet gebaseerd is op een
zeer lange periode, n.1. van 60 jaar, voert de zware schuldenlast, die
vele boeren in dit rechtssysteem op zich moeten nemen, toch niet
tot financiële débacles.
Bovendien ontvangen zij de steun van de door de landbouwers zelf
gestichte credietverenigingen, die aan de credietnemers in plaats van
geld obligaties verstrekken, die dagelijks aan de beurs verhandeld
kunnen worden.
Ten aanzien van de bedrijfsgrootte wijken de cijfers slechts weinig
af van die in Nederland. Er zijn 50.842 b drijven van 15 ha (24,9 pet.
van het totaal), 48.846 bedrijven van 510 ha (23,9 pet. van het
totaal), terwijl de middel- en grootbedrijven (10100 ha) 50,2 pet. van
het totale aantal vormen met 75,5 pet. van de oppervlakte.
Men streeft thans bij nieuwe vestiging naar een bedrijf van mini
maal 810 ha en optimaal 1013 ha.
De wet van, 1925 op de verkaveling en samenvoegitig van gronden
werkt ook in deze richting, daar zij zowel de mogelijkheid beperkt
om bedrijven door samenvoeging op te heffen, als de splitsing van
bedrijven aan banden legt. Als regel geldt n.1., dat iedere boerderij
als een zelfstandig geheel met bijbehorende inventaris moet worden
geëxploiteerd.