3 Deze A.R.R. verrichtte hare aankoopen volgens instructies der Regeering, die daartoe een aankoopprogramma had opgesteld, waarin, voor zoover het industriëele goederen betrof, vooral grondstoffen de voornaamste plaats innamen. Hoewel de A.R.R. in Juli 1944 was opgericht, vorderden de voor bereidende maatregelen zooveel tijd, dat eerst sinds Maart 1945 op groote schaal regeeringsaankoopen konden worden uitgevoerd. Daar bij had men aanvankelijk natuurlijk nog rekening te houden met het feit, dat de oorlog nog niet ten einde was en ook na de capitulatie van Duitschland behielden de oorlogsbehoeften nog den voorrang boven aankoopen voor civiele doeleinden, omdat de strijd in het Oosten toen nog niet was afgeloopen. Doch na de capitulatie van Japan in den zomer van 1945 viel ook deze rem weg en half November van dat zelfde jaar hadden de Regeeringsaankoopen dan ook reeds een hoogte bereikt van 900 millioen, wat ongeveer overeenkomst met 60 pet. van den totalen invoer van Nederland in 1938. FINANCIERING. De financiering van deze aankoopen vormde natuurlijk een probleem op zichzelf. In Engeland beschikte Nederland over voldoende ponden om daaruit de in de Sterlinglanden gedane aankoopen te financieren. Verder gelukte het de Regeering om voor de betaling van de aan koopen in bepaalde andere landen de noodige credietovereenkomsten af te sluiten. Van Canada werd in 1945 een crediet verkregen van in totaal 125 millioen Canadeesche dollars. De groote massa der Regee ringsaankoopen kwam echter uit den aard der zaak uit de Vereenigde Staten en hier leverde de financiering der aankoopen grootere moeilijkheden op. Tijdens de bevrijding en de eerste daarop volgende maanden ging dat nog~ op gunstige betalingsvoorwaarden van de Amerikaansche leen- en pachtwet, welke sinds het voorjaar van 1945 ook voor niet-militaire aankoopen gold, al was daaraan dan ook het bezwaar verbonden van een beperkte goederenkeus, doch toen Amerika eind Augustus 1945 dezen vorm van steunverleening beëin digde, moest een andere wijze van financiering worden gezocht. De reeds gecontracteerde, doch nog niet uitgevoerde leem- en pachtover eenkomsten werden toen gefinancierd uit een overbruggingscrediet, het zgn. 3 C-crediet, terwijl het verder gelukte om bij verschillende instanties andere credieten op te nemen. Zoo verleende de Chase National Bank een crediet van 100 millioen en de Export-Import Bank twee credieten elk van 50 millioen. Bovendien kwam door goudbeleening een bedrag van 35 millioen beschikbaar en werd ver der een leening op Indische fondsen ten bedrage van 31 millioen verkregen. BEHOEFTE AAN MEER CREDIET. Er was evenwel meer noodig. Onze eigen tegoeden in Amerika uit achterstallige rente en dividenden enz. waren toen echter nog geblok keerd en de onderhandelingen over deblokkeering daarvan, welke aan vankelijk vlot verliepen, stuitten al spoedig op bezwaren ten aanzien van de door Amerika gestelde eischen omtrent de zekerheid, dat een deel dezer tegoeden niet uit vijandelijk vermogen bestond. Iets der gelijks gold ook ten aanzien van het Nederlandsche bezit aan Ameri kaansche effecten. Dit had tot gevolg, dat bij gebrek aan betalings middelen, onze aankoopen in Amerika tegen het einde van 1945 moesten worden stopgezet en dat ook het voor 1946 opgestelde aan koopprogramma belangrijk moest worden ingekrompen. Intusschen werden in den loop van 1946 de onderhandelingen over de deblokkeering van onze tegoeden in Amerika met succes bekroond en slaagde onze Minister van Financiën er in om van de Export- Import Bank een laagrentend nieuw crediet van 200 millioen te ver krijgen. Dit was een ongedekt crediet, verstrekt uitsluitend op onzen goeden naam als debiteur, doch tevens een leening, die binnen twee jaar jaarlijks de helft zou moeten worden terugbetaald en be doeld was als overbruggingscrediet, in afwachting van een grootere leening, welke Nederland later bij de toen nog niet functioneerende Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling, kortweg ook wel Internationale Bank, Wereldherstelbank en Wereldbank genaamd, zou opnemen. Met het doel om de terugbetaling aan de Export-Import Bank te vergemakkelijken, werden plannen gemaakt om een deel bij de particuliere beleggers in Amerika onder te brengen en om te zetten in een langloopende leening. In verband met den ongunstigen toe stand van de kapitaalmarkt in de V.S. sinds den zomer van 1946, heeft men deze plannen echter, teneinde het succes van deze eerste Nederlandsche publieke emissie in Amerika niet in gevaar te brengen, voorloopig uitgesteld. INSCHAKELING VAN DEN PARTICULIEREN HANDEL. Ad 3. .Bij de goederenvoorziening van Nederland gedurende den eersten tijd na de bevrijding door middel van regeeringsaankoopen was de particuliere internationale handel geheel uitgeschakeld, omdat toen alleen de Regeering in staat was om de vele formaliteiten, welke noodig waren om over de gekochte goederen te kunnen beschikken, kon voldoen en alleen de Regeering het noodige crediet en de noodige medewerking der andere landen kon verkrijgen om deze te financieren en te transporteeren. Het was echter van het begin af aan de bedoe ling, dat de Regeering deze aankoopen zoo spoedig mogelijk zou be ëindigen en deze taak weer aan den particulieren handel zou overlaten. Voor zoover het producten voor de voedselvoorziening betreft, spelen de Regeeringsaankoopen ook thans nog de hoofdrol, doch ten aanzien van de overige goederen is de particuliere handel al weer sinds geruimen tijd voor een belangrijk gedeelte ingeschakeld en in de plaats gekomen van de Regeeringsaankoopen. Deze inschakeling van den particulieren handel vond echter niet ineens over de geheele linie, doch in etappes plaats. Zoo kon de particuliere handel tusschen Nederland en de Sterling landen reeds sinds de betalingsovereenkomst met Engeland van 7 September 1945 worden ingeschakeld en die tusschen Nederland en verschillende continentaal-Europeesche staten na de met deze landen in den herfst van 1945 en in den loop van 1946 gesloten bilaterale handelsovereenkomsten, terwijl met Amerika eerst in het voorjaar van 1946 en met Canada pas in Januari 1947 particuliere handel mogelijk geworden. Met landen, waarmede noch een betalings- of credietovereenkomst noch een handelsovereenkomst is afgesloten, is, voor zoover geen oude saldi beschikbaar zijn, particuliere handel, anders dan tegen betaling in sterke valuta of op compensatiebasis, nauwelijks mogelijk. Vandaar dan ook, dat Nederland er naar streeft om den kring der landen, waarmede het een of meer der drie genoemde overeenkomsten kan sluiten, zooveel als mogelijk is uit te breiden. De landen, waarmede Nederland handelsovereenkomsten heeft afge sloten, welke meestal gepaard gingen met betalingsaccoorden en in sommige gevalen ook met credietovereenkomsten, bestaan uit de vol gende vijftien continentaal-Europeesche staten België, Noorwegen, Zweden, Tsjechoslowakije, Zwitserland, Portugal, Denemarken, Frankrijk, Finland, Zuidslavië, Italië, Spanje, Oostenrijk, Polen en de Fransche bezettingszone in Duitschland. Het recept, volgens hetwelk de verschillende na-oorlogsche handels overeenkomsten tot stand zijn gekomen, was in de meeste gevallen hetzelfde. Eerst moest, hetzij voorafgaand aan, hetzij gelijktijdig met, de eigenlijke handelsregeling, de onderlinge valuta-verhouding worden vastgesteld, wat dan meerendeels geschiedde op basis van de resul taten, welke op de in Juli 1944 gehouden monetaire conferentie te Bretton Woods zijn bereikt. Vervolgens werd meestal wederzijds een zgn. manipulatiecrediet verleend om de tijdens de uitvoering van de overeenkomst mogelijke schommelingen in de betalingen op grond van de im- en export te kunnen overbruggen, terwijl bovendien van sommige landen, zooals België, Zweden en Zwitserland, een bepaald handelscrediet werd verkregen, om het te verwachten Nederlandsche importsaldo te kunnen financieren. En eerst daarna kon men gaan overleggen over een nadere specificatie der wederzijds in- en uit te voeren goederen. Nederland kwam dan eenerzijds met een verlang lijstje van de gewenschte importen en anderzijds met een lijst van goederen, welke het als contraprestatie zou kunneni exporteeren. Het andere land ging dan na aan welke van deze Nederlandsche wenschen het al of niet zou kunnen voldoen of kwam zijnerzijds zelf met over eenkomstige lijsten voor den dag,waarna dan een wikken en wegen plaats vond, waaruit tenslotte het handelsverdrag te voorschijn kwam. GEWIJZIGDE BASIS. De handelspolitiek, welke Nederland na de bevrijding voer, is geenszins een voortzetting van de Nederlandsche handelspolitiek van vóór den oorlog. Toen was deze gebaseerd op een teveel aan goederen en op een afzetnood, was export doel en import veelal slechts middel om export mogelijk te maken. Thans is de Nederlandsche handels politiek echter gebaseerd op een tekort aan goederen en op de noodzakelijkheid om dit tekort zoo spoedig mogelijk aan te vullen, is import doel en export in hoofdzaak middel geworden om import mogelijk te maken. Vandaar dan ook dat Nederland, om den import zoo weinig mogelijk te hinderen, de heffing van invoerrechten tijdelijk heeft opgeschort. AANDRANG TOT EXPORT. Als gevolg van de deviezennood wordt de export door Nederland sterk gestimuleerd, in de eerste plaats natuurlijk van de producten die het kan missen, zooals bepaalde landbouw-, veteelt- en visscherij- producten en industrieele artikelen, doch eventueel ook van goederen, waaraan het zelf nog een tekort heeft. Bovendien bevordert Neder land den export ook nog om een andere reden en wel om het vóór- oorlogsche buitenlandsche afzetgebied te heroveren en zoo mogelijk uit te breiden, daar dit voor de welvaart van» Nederland in de ver dere toekomst van het allergrootste belang wordt geacht. Doch van deze twee motieven voor export, n.1. verkrijging c.q. besparing van deviezen en herovering van het vroegere buitenlandsche afzetgebied, speelt onder de momenteele verhoudingen het eerste motief verre weg de hoofdrol. Want tegenwoordig is, in tegenstelling tot de periode van vóór den oorlog, de vraag hoe wij de noodzakelijke importen kunnen betalen, HET grooe probleem, waar alles om draait. In verband met de in den oorlog geleden verliepen heeft Nederland een, (in verhouding tot zijn groote importbehoefte, nog slechts geringe exportcapaciteit, al is deze ook in het afgeloopen jaar, vergeleken met het daaraan voorafgaande jaar, belangrijk toegenomen. Terwijl in 1938 de invoer f i]/2 milliard en de uitvoer 1 milliard bedroeg, waren de overeenkomstige cijfers over het afgeloopen jaar, waarin het prijsniveau zooveel hooger lag dan vóór den oorlog het geval wa-s, respectiez'elijk f 2.2 milliard en ongeveer 0.8 milliard. En terwijl in 1938 het importoverschot gemakkelijk door onze onzichtbare uitvoeren kon worden gedektwas daarvan in 1946 geen sprake. Integendeel, in het afgeloopen jaar speelden de onzichtbare uitvoeren geen rol van beteekenis en moest het groote importsaldo door tijdens den oorlog geaccumuleerde buitenlandsche saldi, door eenige liquidatie van buitenlandsch bezit en voornamelijk door het

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1947 | | pagina 3