6
DE WEEKSTAAT VAN DE
NEDERLANDSCHE BANK
FINANCIERINGSREGELING
WONINGBOUW 1947
Met nadruk vestigt de Stichting voor den Landbouw er tenslotte
nogmaals de aandacht op, dat het niet tot haar taak behoort, particu
liere belastingaangelegenheden voor boeren en tuinders te behandelen
of hierin te adviseeren. Zij raadt bij den land- en tuinbouw betrokkenen
echter met klem aan, zich voor de invulling van de aangiftebiljetten
tfoor de Vermogensaanwasbelasting ter zijde te doen staan door be
lastingdeskundigen, waarvoor ten plattelande met name in aanmerking
komen de aldaar gevestigde landbouwboekhoudbureaux. Met deze
bureaux houdt de Stichting steeds nauw contact.
De weekstaat van de Nederlandsche Bank per 10 Maart j.1. gaf in
vergelijking tot die van 3 Maart daaraan voorafgaande wijzigingen te
zien van zoo ingrijpenden aard, dat wij het wel van belang achten, dit
maal ook in ons orgaan van deze mutaties melding te maken.
Reeds bij de wet van 30 Augustus 1946 was besloten dat de Staat
het vrijwel waardelooze Rijksmarkenbezit, waar de Bank mee zat, zou
overnemen. Aan de daartoe strekkende overeenkomst van 26 Februari
1947 van den Minister van Financiën met de Bank is in de week van
310 Maart j.1. uitvoering gegeven, als gevolg waarvan er in. den
weekstaat verschillende veranderingen zijn gekomen.
Het geheele Rijksmarkenbezit van de Bank'*), dat op de balans
onder de hoofden „Papier op het buitenland", „Tegoed bij correspon
denten in het buitenland" en „Buitenlandsche Betaalmiddelen" was op
genomen, is thans op den Staat overgegaan en wel tegen den koers,
waartegen dat bezit in de boeken der Bank voorkwam.
Van de tegenwaarde in guldens ten bedrage van 4.470,8 millioen
is in aftrek gebracht
a. 13,5 millioen wegens rente, door de Bank op haar Rijksmarken
bezit geïncasseerd over de periode van 16 November 1943 tot 31
Maart 1944 zijnde het tijdvak waarover zij zelf het risico van dat
bezit heeft geloopen en voorts
b. 133,8 millioen wegens nog openstaande rente op dai bezit.
Het sub a. bedoelde bedrag is ten laste van den post „Andere bij-
zondere reserves" gekomen. Het sub b. bedoelde bedrag is afgeboekt
tegen een rekening, die onder het verzamelhoofd „Diverse '-ekeningen"
(credit) voorkwam.
Van het restant ad 4.323,5 millioen is de Staat een bedrag van
1.500 millioen aan de Bank schuldig gebleven. Deze boekvordering,
die slechts onder bepaalde omstandigheden ten deele opeischbaar *ïs
en waarover de Staat aan de Bank een rente zal betalen van 1/8 pro
cent per jaar, is op de balans onder een speciaal hoofd opgevoerd.
Een gedeelte van de tegenwaarde van de marken is betaald in den
vorm van sthatkistpapier, dat door de Bank tegen marktdisconto van
den Staat is overgenomen en met een bedrag van 2.100 millioen
eveneens onder een speciaal hoofd in den weekstaat voorkomt.
Voorts is een gedeelte van de tegenwaarde der marken verrekend
met de baten ontstaan door de herwaardeeringen van den goudvoor
raad per 1 Juli 1943 en 2 Juli 1945, die destijds werden gereserveerd.
De desbetreffende posten zijn uit de reserves der Bank verdwenen.
Een ander deel van de tegenwaarde van- het markenbezit is betaald
uit de baten, ontstaan door het niet opkomen van een deel van het in
het kader der geldzuivering ingetrokken bankpapier. De post „Bank
biljetten in omloop (oude uitgiften)" daalde met 97,1 millioen.
Verder is de speciale rekening van 's Rijks schatkist, die zooals be
kend, ontstaan is door boekingen verricht in verband met de intrek
king van de biljetten van 500 en 1000 tijdens de bezettingsjaren
uit den weekstaat verdwenen. Deze post wees laatstelijk een bedrag
van 110,6 millioen aan, welk bedrag eveneens voor de betaling van
de tegenwaarde van het markenbezit is aangewend.
Tenslotte is het restant van bedoelde tegenwaarde betaald .ten laste
van het creditsaldo op de gewone rekening van 's Rijks schatkist bij
de Bank, dat van 903,6*millioen tot 708,5 millioen terugliep.
De goudvoorraad der Bank vertoont een stijging van 54,2 millioen
het gevolg van de teruglevering, door Nederlandsch-Indië, van een
gedeelte van het goud, onlangs overgedragen aan het Internationale
Monetaire Fonds te Washington.
Het totaal bedrag is Rm. 5932,6 millioen, samengesteld1 als volgt
Schatkistpapier M 5879,7 mill. vorderingen op Duitsche Rijksbank
e.a. M 36,1 mill. Duitsche betaalmiddelen M 17 millioen.
Verkorte balans in duizenden guldens.
3 Maart 10 Maart
Binn. wiss., prom. en schuldbr. in disconto ƒ1 1
idem door Bank gekocht in open markt
Schatkistpapier 2.100.000
Beleeningen 155.150 152.199
Voorschotten aan het Rijk
Boekvordering op den Staat 1.500.000
Gouden munt en muntmateriaal 466.207 520.369
Zilveren munt enz1.340 1.383
Papier buitenland 4.468.251 39.952
Corresp. buitenland 85.081 64.131
Buitenlandsche betaalmiddelen 16.182 4.940
Bel. Kap. Res. en Pens.f70.899
Gebouwen en meubelen 3.000
Diverse rekeningen 49.056
Kapitaal 20.000
Reservefonds 12.377
Bijzondere reserves 209.277
Andere bijz. reserves 76.798
Pensioenfonds 15.527
Bankbiljetten in oml. oud 236.611
,i ,i nieuw 2.740.095
Bankassignatiën in oml145
Rekening-courant saldi
's Rijks schatkist 903.639
id. speciale rekening110.565
Geblokk. - saldi v. banken 60.011
id. van anderen 46.051
Vrije saldi 697.858
Diverse rekeningen 186.201
Schatkistpapier rechtstreeks bij de Bank
Circulatie muntbiljetten i 153.429
70.888
3.000
51.555
20.000
12.377
23,774
15.565
139.367
2.722.423
122
708.454
47.085
43.147
680.047
96.055
152.464
In het hoofdartikel van de Raiffeisen-Bode No, 9 d.d. 1 Maart )3l.
werd bij de bespreking van de nieuwe financieringsregeling woning
bouw 1947 medegedeeld, dat deze geen rekening hield met de afschrij
ving op de nieuw te bouwen woning. Dit is echter niet juist. Weliswaar
worden bij de berekening van het netto-rendement de kosten van
afschrijving niet in mindering gebracht, doch dit beteekent niet, dat
op deze kosten geen acht is geslagen.
Volgens de regeling worden de rendabele bouwkosten berekend door
de huur op basis van„een 50-jarige annuïteit op 4 °/o basis te kafpitali-
seeren. Dit beteekent dus, dat indien de netto-huur gedurende 50 jaar
is ontvangen, niet alleen gedurende die 50 jaar 4 rente over de
rendabele bouwkosten is ontvangen, doch tevens dat in die 50 jaar
de rendabele bouwkosten in haar geheel zijn terugbetaald. Of anders
gezegd de ontvangen netto-huur bestaat uit twee gedeelten, t.w.
a. een rentebestanddeel,
b. een aflossingsbestanddeel of de afschrijving op de rendabele
bouwkosten.
Wordt gedurende d'en looptijd van de financiëringsregeling in de
rendabele bouwkosten geen wijziging gebracht, dus blijven na 10, resp.
ten hoogste 15 jaren, tengevolge van de omstandigheid dat de huur
geen wijziging heeft ondergaan, rendabeje- en niet rendabele bouw
kosten op hetzelfde bedrag gefixeerd, dan beteekent dit, dat na
50 jaren de totale bouwkosten zijn terugontvangen. Immers na 10, resp.
ten hoogste 15 jaar ontvangt men met de bijdrage ineens de. niet ren
dabele bouwkosten terug, waarover men gedurende dien tijd jaarlijks
4 °/o rente heeft genoten, terwijl na 50 jaren de rendabele bouwkosten
in den vorm van het aflossingsbestanddeel volledig zijn terugontvangen.
Na deze rectificatie dient nagegaan te worden of dit nog wijziging
brengt in onze slotconclusie. Dit is niet het geval.
Het annuïteitssysteem brengt immers met zich mede, dat aanvan
kelijk in de netto-huur een groot bedrag aan rente i's begrepen en
slechts een zeer kleine aflossing of afschrijving op de rendabele kosten.
De geldschieter zal met een dergelijke aflossing echter geen genoegen
nemen deze staat gewoonlijk op het standpunt, dat de aflossing een
vast percentage van de hoofdsom bedraagt, meestentijds 2 °/o, zoodat
aanvankelijk het resultaat zal zijn, dat toch een aanzienlijk deel van
de opbrengst aan aflossing betaald moet worden. A
Voor het eventueel'onder tweede hypotheek te ontvangen voorschot
van de gemeente is zelfs uitdrukkelijk vastgesteld, dat hierop ten
minste 2 per jaar moet worden afgelost.
De werkelijkheid hangt hier dus af van den theoretischen opzet
der financieringsregeling
Een tweede punt van belang is, dat bij den opzet van dit systeem
er in feite van uitgegaan wordt, dat de kosten van onderhoud gedu
rende de volle 50 jaren ongeveer gelijk zullen blijven (vanzelfsprekend
wordt aangenomen, dat in de andere lasten geen wijziging komt). Ware
dit inderdaad het geval, dan zou jaarlijks aan rente, aflossing, afschrij
ving en onderhoud een gelijk bedrag worden uitgegeven. De werkelijk
heid is echter ook hier anders en wel in dezen zin, dat naarmate de
huizen ouder worden de onderhoudskosten stijgen. In de latere jaren
komen dan veel te zware lasten op de exploitatie te rusten.
Wordt in den loop der regeling, die ten hoogste 15 jaar is, een wij-
ziging in de rendabele bouwkosten gemaakt, n.1. dat deze door ver
hooging der huur op een hooger bedrag worden gesteld, dan beteekent
dit, dat gedurende de eerste jaren het aflossingsbestanddeel (de af
schrijving) te laag werd berekend en dus na 50 jaar het totaal der
rendabele kosten niet is terug ontvangen.