IN HET KORT.
4
FINANCIËELE EN ECONOMISCHE VARIA.
HET HANDELSVERDRAG MET TSJECHO-SLOWAKIJE.
De Aalsmeerder Courant van 10 Dec. 1946 wees er op, dat door het
ontbreken van deskundigen bij de afsluiting van dergelijke contracten
daarin wel eens minder juiste bepalingen worden opgenomen.
In bovengenoemd verdrag nu zou, volgens het blad, de bepaling zijn
opgenomen, dat Nederland naar Tsjecho-Slowakije in 1947 vóór 1 Mei
voor 650.000.aan bloemkool mag exporteeren en voor 1 Juni voor
100.000.aan torraten. Dit lijkt heel mooi, maar de moeilijkheid is,
dat wij tegen de genoemde tijdstippen nog geen bloemkool of tomaten
hebben te exporteeren.
Het blad schrijft, zeer goed te begrijpen, dat het niet altijd mogelijk
zal zijn aan de handelsdelegaties alle mogelijke deskundigen te ver
binden maar het vraagt toch om in de toekomst dergelijke „vergis
singen", welke een algemeen handelsverdrag gedeeltelijk waardeloos
maken, te voorkomen. Wij willen gaarne aannemen, dat de door het
blad geciteerde bepalingen van het verdrag juist zijn (wij hebben het
verdrag zelve niet onder oogen gehad), maar de mededeelingen der
Aalsmeerder Courant krijgen toch wel steun in een bericht van de
Stichting voor den landbouw, dat als volgt luidt
In verband met het afsluiten van een handelsverdrag met Tsjecho-
Slowakije heeft de Stichting er bij den Minister van Landbouw op
aangedrongen te willen bewerks elligen, dat in het vervolg deskun
digen uit den georganiseerden land- en tuinbouw bij de onderhande
lingen over handelsverdragen worden ingeschakeld. Op deze wifze kan
het opnemen van bepalingen, welke zoowel uit technisch als uit
economisch oogpunt ondoelmatig zijn, worden vermeden.
OPVOERING DER ARBEIDSPRODUCTIVITEIT.
De heer L. Neher, directeur-generaal der P.T.T. heeft onlangs in
zijn kwaliteit van voorzitter van het Initiatiefcomité Opvoering
Arbeidsproductiviteit de actie van dit comité met een radio-toespraak
ingeleid. Hierin zegt de heer Neher o.a., dat de simpele oplossing
,,dat er harder gewerkt moet worden", niet de juiste is. „Harder wer
ken" is ook niet dé oplossing. Het arbeidsrendement is in hooge mate
afhankelijk van het beschikbaar zijn van de noodige hulpmiddelen en
grondstoffen, van een goede organisatie en werkverdeeling, van vol
doende en geoefend personeel. Tenslotte is de geestelijke motor, de wil,
de meest belangrijke factor om het hoogste resultaat te bereiken.
Vólgens spreker moet helaas geconstateerd worden het ontbreken
van de overtuiging van de noodzaak om ini het algemeen belang de
beste prestatie te leveren, welke men redelijkerwijs geven kan.
Ons volk heeft voldoende ruggegraat om moeilijkheden te dragen
dat hebben zoowel de jaren van bezetting als die van herstel aan
getoond. Het comité heeft geen ander doel, dan alle Nederlanders op
te wekken tot het individueel en gezamenlijk denken, werken en doen
om de schaarschte in ons land te doen verdwijnen.
(Fin. Dagblad, 11 Dec. 1946).
EEN INTERNATIONALE OLIECOÖPERATIE OPGERICHT.
Op het onlangs te Zürich gehouden congres van den Internationalen
Coöperatieven Bond werd besloten tot de oprichting van een inter
nationale oliecoöperatie. Het initiatief hiertoe werd genomen door den
heer Howard Cowden, president-directeur vam de Coöperatieve Ver-
bruiksvereeniging te Kansas City (Vereenigde Staten van Amerika).
Reeds voor den oorlog-,'had men in Amerika besloten zich zooveel
mogelijk onafhankelijk te maken van de machtige trusts op dit gebied
en wel door op coöperatieve basis olie te winnen, te raffineeren en te
distribueeren.
Er zijn thans in de Vereenigde Staten 11 coöperatieve raffinaderijen,
die ruim 7 millioen liter producten per dag afleveren. Een belangrijk
gedeelte van de grondstof wordt gewonnen uit 450 eigen bronnen.
Voor de distributie hebben de coöperaties de beschikking over 1800
km pijpleidingen. 20 procent van de door den landbouw benoodigde
olie wordt coöperatief geproduceerd en verhandeld. Tengevolge hier
van kon voor de verbruikers, die van de coöperatie hun olie betrek
ken, een belangrijke prijsverlaging worden verkregen.
Aan de thans opgerichte internationale oliecoöperatie hebben de
coöperatieve groothandelsorganisaties in 22 landen reeds medewerking
toegezegd. Zoodra 10 dezer organisaties de statuten zullen hebben
aangenomen, zullen de feitelijke werkzaamheden van de coöperatie
een aanvang nemen. Het maatschappelijk kapitaal van de coöperatie
bedraagt 15 millioen dollar. (Geld. Landb.blad, 20 Dec. 1946).
DE ZWITSERSCHE BOERENLEENBANKEN EN
DE CREDIETVERLEENING.
Bij de boerenleenbank valt de laatste maanden een toegenomen
credietvraag, gepaard gaande met een achteruitgang van het sparen
ter voldoening aan de behoefte aan goederen, herstellingen en nieuw
bouw, waar te nemen. Teneinde aan deze versterkte credietvraag te
voldoen is het noodig gebleken, dat de boerenleenbanken een beroep
deden op hun crediet bij de Centrale Bank, aangezien de schaars
binnenkomende nieuwe inlagen en de bij de Centrale Bank gedepo
neerde gelden daartoe niet toereikend bleken.
Het is boven allen twijfel verheven, dat de ruime toevloed van
gelden naar de boerenleenbanken, zooals deze gedurende de oorlogs
jaren kom worden geconstateerd, ten einde is en dat, evenals na den
oorlog van 19141918, een duidelijke teruggang in het toevloeien van
gelden naar de boerenleenbanken is ingetreden. Hiermede is tevens
de tijd voorbij, dat de boerenleenbanken ten aanzien van binnen
komende credietaanvragen de noodige soepelheid konden betrachten.
Veeleer is het noodzakelijk de beschikbare middelen te reserveeren
voor de behoefte aan bedrijfscrediet, terwijl van de financiering van
hypothecaire credieten van grooteren omvang zal dienen te worden
afgezien. Deze laatsten komen slechts ter sprake, indien bij de banken
een belangrijk overschot aan beschikbare middelen aanwezig is.
Zoowel de grondbeginselen van soliditeit als die der liquiditeit
maken het principiëel noodzakelijk slechts credieten te verstrekken
binnen de grenzen der bij de banken gedeponeerde gelden (dat wil
zeggen de nieuwe inlagen), zooals ook het recht der leden op het
verkrijgen van crediet statutair beperkt is tot de daarvoor aanwezige
middelen.
(Zwitsersche Raiffeisen-Bode, 18 Dec. 1946).
DE TAAK VAN DE STERKEN.
Niet klagen, maar dragen
En anderen schragen,
En strijden en werken
Is de taak voor de sterken.
(De Boerderij, 8 Januari 1947).
OVERBEVOLKING EN VOEDSELTEKORT.
Uit een door den heer. Ir. S. L. Louwes voor de algemeene ver
gadering van de Groninger Maatschappij van Landbouw gehouden
rede over landbouwvraagstukken iin internationaal verband, nemen
wij de volgende zinsneden over
Voor den oorlog was er in Nederland een teveel aan agrarische
producten. De prijzen hiervan waren dus laag. De geneesmiddelen,
welke men aanwendde waren verlaging van het aanbod (dit werkte
slechts uiterst langzaam), het uit de cultuur nemen van groote land-
bouwcomplexen (in bepaalde overzeesche gebieden), het heffen van
hooge invoerrechten op buitenlandsche producten, al of niet gepaard
met beperking van den invoer, het steunen van den uitvoer, het
regelen van de eigen productie.
Een betere oplossing zou een internationale regeling zijn. Zou men
er niet in slagen hiertoe te komen, dan zal men, indien wederom een
toestand van overproductie intreedt, naar dezelfde middelen moeten
grijpen met alle nadeelige gevolgen daarvan. Tevens zou dit betee-
kenen-, dat de hoofdoorzaken van de crisis miskend worden, t.w. de
enorme vooruitgang van de techniek, ook op landbouwgebied. Men
verzuimde echter door een krachtige internationale samenwerking
voor de stijgende productie de noodige afzetmogelijkheden te
scheppen.
Die mogelijkheden zijn; er ondanks de ^roote overbevolking van
sommige landbouwgebieden is er geen teveel, doch een tekort aan
voedsel. Vóór 1940 was ongeveer 55 pet, van de menschheid per
manent ondervoed en was zelfs in de rijkste landen een groot gedeelte
van de bevolking verstoken van de betere voedingsmiddelen.
Op verbetering van deze toestanden is onder meer ook het streven
gericht van de F.A.O., (de voedselorganisatie van de Vereenigde
Volken).
Men neemt aan, dat dé wereldbevolking in 1960 met ongeveer
25 pet, zal zijn gestegen. Indien al deze menschen voldoende gevoed
moeten worden, zal de graanproductie moeten toenemen met 21 pet.,
de verbouw van aardappelen met 27 pet., de suikerproductie met
12 pet., de verbouw van peulvruchten met 80 pet., die van groente
en fruit met 163 pet., de productie van vleesch met 46-'pet. en die
van melk met 100 pet.
Indien de F.A.O. er ini slaagt de wegen aan te geven om een
minimum van voeding te verzekeren aan de tot nu toe ontbering
lijdende bevolkingsgroepen vóór de huidige schaarschte verdwenen is,
behoeft er geen gevaar voor overproductie te bestaan.
(Geld. Landbouwblad 10 Jan. 1947).
DIEPVRIES-PRODUCTEN.
Hoewel het z.g. diepvriezen van voedingsmiddelen gedurende den
oorlog sterk in omvang is toegenomen, was men hiermede toch ook
in ons land reeds vóór 1940 bezig, aanvankelijk deels onder leiding
van de Landbouwhoogeschool te Wageningen, deels onder leiding van
conservenfabrieken. Tijdens de bezetting werd de productie in handen
van Duitsche ondernemingen gelegd, welke thans onder beheer staan.
De exploitatie is voortgezet en zij omvat thans 60 pet. van de totale
Nederlandsche productie.
Het ligt echter in de bedoeling van de regeering, dat de productie
van bevroren levensmiddelen door de pioducenten, dus door de
tuinders zelf, zal worden ter hand genomen.
De Nederlandsche tuinbouw ziet zich hierdoor geplaatst tegenover
hetzelfde vraagstuk van coöperatieve samenwerking en afzet, dat
reeds eerder in den landbouw tot een oplossing kwam in den vorm van
de Coöperatieve Vleeschcentrale, de Coöperatieve Eierenafzet, de
coöperatieve aardappelmeelfabrieken, enz.
Het groote belang van dit vraagstuk mag niet worden onderschat.
Het niveau, waarop de Nederlandsche tuinbouw thans staat, dient te
worden gehandhaafd. Verwacht mag wórden dat, indien het diepgevoren
pjoduct bij de voedselvoorziening zoowel in eigen land als in de
omringende landen een belangrijke rol gaat spelen, de vraagnaar
diepgevroren groenten en fruit in de toekomst belangrijk zal toenemen.
De kleinhandel heeft reeds een eerste stap gedaan en zich ver-
eenigd in een speciaal orgaan, hetwelk de distributie van deze diep
vries-producten ter hand heeft genomen.
De vraag of hiertegenover de Nederlandsche tuinbouw niet tot taak
heeft, de productie op commerciëele basis in eigen handen te nemen,
wordt dientengevolge des te meer klemmend.