££r|AIFFEISEN-BODE
rRArEyWE OFFICIÉÉL ORGAAN VAN DE
utrechtB m COÖPERATIEVE CENTRALE
telee. IS86;| R AIF F EIS E N-B A N K TE UTRECHT
DE ONTWIKKELING
VAN HET GIROVERKEER.
NEGEN EN TWINTIGSTE JAARGANG No. 81 FEBRUARI 1947
REDACTIE EN
administratie
Indien wij ons afvragen welke verkFaring gegeven kan worden voor
het ontstaan vani bankbiljetten en giraal geld, dan is dit in de eerste
plaats zeker het feit, dat bij het doen van groote betalingen het ge
wicht van de te overhandigen hoeveelheid geldstukken een groot
bezwaar vormt.
Bovendien vergde het transport van metalen geld, dat gebezigd
moest worden voor betalingen elders, veel te veel tijd.
Deze twee redenen hebben dan ook de stoot gegeven om ten aan
zien van het betalingsverkeer tot een nieuwen vorm te komen.
De laatmiddeleeuwscheNoorditaliaansche en. Zuidduitsche koop
lieden-bankiers begonnen aanvankelijk in vreemde plaatsen depots
van metalen geld te vestigen en zij gaven dan, om betalingen te
verrichten, een wissel af op naam van hun vertegenwoordigers. Het
risico van het lange transport werd zoodoende opgeheven en er kon
mede volstaan worden, dat de wisselbrief alleen de reis maakte.
Door de mogelijkheid van het endosseeren kreeg de wissel al
spoedig het karakter van betaalmiddel en niet meer uitsluitend van
opdracht tot betaling; hij werd dan ook de voorlooper vani het
papieren geld.
Tegen het algemeen aanvaarden van den wissel als geld bestonden
echter enkele bezwaren
1. de wissel luidt zelden in een rond bedrag;
2. de hoofdsom wordt verminderd met een disconto;
3. de betaalkracht hangt af van de gegoedheid van den betrok-
kene.
Ongeveer tegelijkertijd ontstond in Nederland het bankbiljet, naar
het schijnt uit het bedrijf van den goudsmid. Aangezien er aanvan
kelijk alleen maar van ongemunt geld sprake was, was het vrijwel
onvermijdelijk, dat bij het doen van betalingen de hulp van een
deskundig wisselaar/bankier werd ingeroepen, waarvoor veelal de
eerstgenoemde goudsmeden fungeerden.
Ook toen er gemunt geld was moesten de kooplieden nog vaak de
hulp van den goudsmid inroepen om de munten op gewicht en gehalte
aan goud te laten beoordeelen.
Bovendien werd het vaak veiliger geacht om de munten of het edel
metaal zelf bij den goudsmid te deponeeren.
Op deze wijze werden de goudsmeden kassiers. Zij gaven tegen
over het gedeponeerde goud bewijzen af, die we goudcertificaten
zouden kunnen noemen.
Deze goudcertificaten bleken gemakkelijk te zijn voor het betalings
verkeer. De kooplieden behoefden immers bij ontvangst van deze
certificaten niet de intrinsieke waarde te laten onderzoeken. Men
wist, dat bij den kassier de echte goudwaarde aanwezig was. In het
begin zullen nog wel vaak kooplieden naar den kassier zijn gegaan
om te zien of het goud er ook werkelijk lag, maar toen deze nieuwig
heid ingeburgerd was, bleven men kan het zich nu ook goed
voorstellen deze goudcertificaten circuleeren. Daardoor was een
nieuwe geldsoort ontstaan. De hoeveelheid geld, die circuleerde, was
echter dezelfde gebleven. Immers in plaats van de gouden munten
circuleerden de goudcertificaten. Wilde een koopman liever gouden
munten hebben, dan leverde hij zijn certificaten in en kreeg daarvoor
de munten terug; het certificaat, dat waarschijnlijk toen reeds in
ronde bedragen luidde, verdween dan uit de circulatie. De hoeveelheid
geld bleef dus dezelfde.
Wat gebeurde er intusschen echter met het bedrijf van de kassiers?
Zij deden de ervaring op, dat de gouden munten bii hen bleven liggen
en dat er slechts een deel van het goud werd teruggevraagd. Dit was
altijd het geval, wanneer een koopman een betaling in een ander land
had te verrichten. Daar aanvaardde men slechts edel metaal en geen
goudcertificaten, omdat men den kassier-goudsmid daar niet algemeen
kende. De kassier, die door de ervaring geleeid had, dat slechts een
deel van de bij hem gedeponeerde gouden munten werd terug
gevraagd, ging deze uitleenen tegen vergoeding. Door deze handel
wijze is er iets essentieels veranderd. De hoeveelheid geld in circulatie
nam daardoor toe, want behalve de goudcertificaten circuleerden er
nu gouden munten. Dit geleende goud vloeide echter spoedig weer
naar den kassier terug, want de bezitters van dit goud wenschten
ook certificaten. Het waren echter al geen certificaten meer. Want
certificaten gaven de zekerheid, dat hetgeen door haar vertegenwoor
digd wordt, ook aanwezig was. En dat was reeds niet meer het geval,
toen een deel van de gedeponeerde gouden munten werden uitge
leend. De certificaten zijn kassiersbewijzen geworden of om een
modern woord te gebruiken, bankbiljetten.
Toen de kassiers na verloop van zekeren tijd bemerkten, dat hun
cliënten slechts op den langen duur en zeker niet allen tegelijk, de
tegenwaarde van hun geld opvroegen, gingen zij ertoe over hun
relaties door middel van credietverleening een grooter tegoed te ver
schaffen dan overeen kwam met het totaal gedeponeerde geld.
Het feit, dat de meeste zakenlieden hun depóts uitsluitend gebruik
ten om er overschrijvingsopdrachten op af te geven voor hun schuld-
eischers, schiep de gelegenheid aan een deel van de aanvankelijk voor
dekking aanwezige kasmiddelen een andere bestemming te geven.
In het midden van de 19e eeuw zien we een overgang van het
kassiersbedrijf naar de moderne credietbank. De kassiers gingen er
n.1. toe over rente te vergoeden over de aan hen toevertrouwde gelden.
Het aanvaarden van de rente door een cliënt was tevens het bewijs,
dat genoegen genomen werd met het feit, dat de bank het geld ge
bruikte voor credietverleening (de bank keert immers slechts rente
uit van de renteopbrengst, die ze zelf ontvangt). Gaan wij nog éér*
stap verder en veronderstellen wij, dat meerdere kooplieden bij den
zelfden kassier geld hadden gedeponeerd, dan komen wij aan den
allereersten vorm van giroverkeér. Immers kon de ééne koopman
opdracht gevén om ten laste van zijn depót een zeker bedrag over te
schrijven naar het depót van zijn schuldeischer, die dit eveneens bij
denzelfden kassier had ondergebracht.
Deze manier van betalen had, behalve de reeds genoemde, boven
dien het groote voordeel, dat hiermede het risico van brand en diefstal
werd uitgeschakeld.
Nemen we nu in aanmerking, dat de kassier van eertijds zich ont
wikkelde tot bankier, dan kunnen we ook vrij gemakkelijk de verdere
ontwikkeling in de richting van giroverkeer begrijpen.
Het speelt zich af tusschen personen, die bij éém of bij verschil
lende banken een rekening aanhouden, waarop zij betalingsopdrachten
afgeven.
Is de begunstigde rekeninghouder bij dezelfde bank, dan heeft alleen
een interne verrekening plaats, terwijl indien de begunstigde rekening
houder bij een andere bank is, overschrijving plaats vindt, doordat de
eerste bank mededeeling doet aan de tweede, welke op haar beurt
voor crediteering van de rekening van den begunstigde zorg draagt.
Resteert een verrekening tusschen de betrokken banken onderling.
Als factoren, welke geleid hebben tot de ontwikkeling van het
giroverkeer, kunnen naar voren gebracht wor len
a. het metalen en papieren geld is aan slijtage onderhevig;
b. er zijn geen bezwaren van gewicht en afmeting bij het ver
zenden;
c. snellere afwikkeling van betalingen;
d. geen moeite van natellen;
e. geen kans van vervalsching;
f. geen risico van diefstal of brand.
Hieraan zou nog kunnen worden toegevoegd, dat het, door verdere
uitbreiding van het giroverkeer, practisch mogelijk is om de hoeveel
heid contant geld, welke men als kasgeld dient aan te houden, sterk
te verminderen.
De geldsaneering in ons land heeft er toe geleid, dat duizenden, die
anders niet gewoon waren hun betalingen door middel van giroverkeer
af te doen, kennis hebben gemaakt met deze zeer gemakkelijke
betalingsmethode.
Wellicht zijn de ervaringen, uit dezen tijd stammende, hier en daar
niet al te gunstig geweest, doch men dient wel te bedenken, dat ten
tijde der geldsaneering het giroverkeer, dat als gevolg van het ont
breken van contant geld, plotseling verveelvoudigd werd, bij vrijwel
alle banken, zoowel commerciëele als boerenleenbanken en niet in het
minst bij den postchèque- en girodienst zelf, stagnatie heeft onder
vonden.
Thans loopt dit giroverkeer wederom even vlot ajs vroeger, ook nu
de omvang daarvan, vergeleken bij voorheen, beduidend grooter is
gebleven.
Vele leden en cliënten der boerenleenbanken maken reeds sedert
jaren van deze betalingswijze gebruik. Een groot deel van deze beta
lingen kan door de boerenleenbanken intern worden afgewikkeld, dus
zonder tusschenkomst van andere banken, daar zoowel de land
bouwers als de landbouwaankoopvereenigingen, zuivelfabrieken, enz.