8 ADVERTENTIËN. problemen, die in Frankrijk bestaan op politiek en sociaal zoowel als op financiëel gebied. Indien de prijsontwikkeling zich in de toekomst wellicht zal stabiliseeren en het niveau wat lager zal komen te liggen door toe nemende productie, dan zal Nederland ten opzichte van de rest van de wereld nog. in het geheel geen ongunstige positie behoeven in te nemen. (Econ. Voorlichting 28 Nov. 1946). ECONOMISCHE BANDEN MET INDIË. Dezer dagen werd onze bibliotheek verrijkt met het boelc „Hecht verbonden in lief en leed", een voortzetting van het bekende „Daar wérd wat groots verricht" en evenals dit samengesteld onder leiding van Mr. van Helsdingen, oud-voorziter van den Volksraad. Is in „Daar werd wat groots verricht" getracht een beeld te geven van hetgeen in Indië door Nederlanders is tot stand gebracht, in „Hecht verbonden in lief en leed" valt het accent veel meer op de beteekenis, welke Nederland voor Indië heeft. In de afdeeling „Economische banden" worden achtereenvolgens behandeld Het geldwezen, het verkeer, de uitvoer van kapitaals goederen naar Indië, de algemeene import in Indië, de invoer uit Indië, om te besluiten met verschillende cijfers en statistieken. We noemen slechts enkele van deze cijfers De vier scheepvaartmaatschappijen, de Nederland, de Rotterdam- sche Lloyd, de Koninklijke Paketvaart en de Java-Chinh-Japanlijn, hebben in de jaren 1920 tot 1939 voor ongeveer 375 millioen aan werk op scheepsbouwgebied in ons land gebracht (blz. 279). In het tijdvak van 1919 tot en met 1939, dus in één en twintig jaar, is het totaal der posten van uitvoer naar Indië van kapitaalsgoederen een bedrag van 290 millioen gulden of gemiddeld 14 millioen gulden per jaar (blz. 281). Niettegenstaande de lage prijzen voor Japansche goederen bedroeg de invoer uit Nederland in 1938 toch nog 106,2 millioen tegen 71,8 millioen uit Japan. Van alle leveranciers was Nederland de grootste (blz. 372). De Nederlandsche beleggingen in Indië bedroegen omstreeks 1938 zonder de Indische staatsschuld in totaal 3000 millioen; met inbe grip van de staatsschuld 4000 millioen (blz. 373)u De belastbare uitdeelingen van alle Nederlandsche naamlooze ven nootschappen bedroegen in 1938 413 millioen en van de Neder landsche N.V.'s in Indië werkzaam 144 millioen (blz. 373). De primaire Nederlandsche inkomens, van Indië afhankelijk, be droegen in de jaren 19261929 gemiddeld 604 millioen per jaar en in de jaren 19321935 gemiddeld 215 millioen per jaar., In 1938 bedroegen deze inkomens 388 millioen. De bijdrage van Indië tot het volksinkomen van Nederland bedroeg iijj de jaren 19261929 gemiddeld 1076 millioen per jaar, over de jaren 19321935 365 millioen per jaar en in 1938 700 millioen per jaar of respectievelijk 10 pet., 8 pet. en 14 pet. van ons nationale inkomen. (Hierin zijn de bovengenoemde primaire inkomens begrepen) (blz. 374). Hoewel aan de totstandkoming van het werk niet minder dan zestien deskundigen hebben medegewerkt, heeft de eenheid van het .boek hier niet onder geleden. BESTRIJDING VAN HET INFLATIEGEVAAR. De stichting tot daadwerkelijke bestrijding van het inflatiegevaar, welke onlangs in het leven werd geroepen, en waarin vertegenwoor digers van werknemers, landbouwers, industrieelen, middenstanders, spaarbanken, semi-officiëele sociale verzekeringsfondsen, pensioen fondsen, verzekeringsmaatschappijen, hypotheekbanken boerenleen banken, banken, accountants en notarissen zijn opgenomen, heeft dezer dagen een brochure het licht doen zien, getiteld „Komt er inflatie en hoe kunnen wij dit gevaar bestrijden?" Wij ontleenen aan deze brochure enkele korte opmerkingen Inflatie is de vermindering van de koopkracht van het geld; soms daalt de waarde van het geld tot niets (Duitschland na den oorlog 19141918). Overal waar inflatie is opgetreden, heeft zij armoede gebracht. Oudtijds, toen de meeste landen den gouden standaard voerden, was de waarde van het geld gekoppeld aan die van het goud. Toen de gouden standaard werd losgelaten, werd niet alleen de valuta zwevend, maar ook de begrippen. Wetenschap en publieke opinie zochten met moeite naar een begrip ter verklaring van de gelds waarde. Zoo ontstond de gedachte, dat geldswaarde gebaseerd is op arbeid en dat mitsdien de waarde van het geld niet kan dalen, indien daar maar opbrengst van arbeid tegenover staat. Dit was de geliefkoosde stelling van de Duitsche propaganda op monetair gebied. Ze was echter eenzijdig er ligt een element van waarheid in, n.1. dat men in het algemeen in een bepaalde periode niet meer kan besteden dan men produceert. Er moet dus een zekeren band bestaan tusschen de waarde van de hoeveelheid geld, welke in omloop is en de totale goederenproductie. Maar ook is waar, dat de geldswaarde samenhangt met de geld- hoeveelheid. Inflatie nu dreigt te ontstaan, indien de circulatiebank genoopt wordt meer geld in omloop te brengen, dan overeenkomt met de vermeerdering van de goederenhoeveelheid. Wie zijn nu de geldvragers bij de circulatiebank? Het bedrijfsleven en de Staat. Onder de huidige omstandigheden is vooralsnog niet te vreezen, dat de vraag van h^t bedrijfsleven tot overmatige geld uitgifte leidt. Anders is het met den Staat. Het is begrijpelijk, dat deze in bijzondere omstandigheden een extra-beroep op geldmarkt en circulatiebank gaat doen, maar het is tevens gevaarlijk. Want de ervaring heeft geleerd, dat het meestal de staatsfinanciën zijn geweest, die aanleiding hebben gegeven tot inflatie. De groote bron van inflatie in het verleden was steeds het fëit, dat de Staat meer geld uitgeeft, dan hij ontvangt en zulks doet direct of indirect door middel van in omloop gebrachte bankbiljetten, waar geen toeneming van den goederenvoorraad tegenover staat. Het is juist, dat de Staat in moeilijke tijden meer uitgaven moet doen, dan zijn inkomsten hem feitelijk veroorloven. Bij den Staat treft men echter niet aan een zorgen voor de toekomst, maar wel een speculeeren op de toekomst, doordat men eerst gaat uitgeven, ten einde dit in latere jaren te dekken ,in plaats van juist andersom. Iedere na-oorlogsche periode vergt bijzondere uitgaven, waarvan niemand de noodzakelijkheid kan ontkennen. Maar de ervaring heeft ook geleerd, dat de noodzakelijkheid" vele uitgaven te doen aller minst een aansporing tot spaarzaamheid is. De Staat kan niet doorgaan met elk jaar milliarden op zijn budget tekort te komen; dit moet leiden tot een staatsbankroet en tot inflatie Het eerste punt van het werkprogramma der stichting is daarom het bevorderen van het streven naar een sluitend budget in den kortst mogelijken tijd. Gewezen wordt op het gevaar van financiering door de Nederland sche Bank van blijvende staatsschuld en de daardoor te ontstane ver mindering van het vertrouwen in ons bankpapier. De huidige toestand versluiert de feiten. Wij zijn arm, als gevolg van den oorlog, wij hebben groot gebrek aan kapitaal. Toch beschikken de banken over groote deposito's, waant het publiek zjch rijk, omdat het zich niet realiseert, dat het door hen voor korten tijd gedepo neerde geld al een andere bestemming heeft gevonden, n.1. de finan ciering van kortloopende leeningen aan den Staat. De kapitaals positie van het land wordt hierdoor vertroebeld en het gevaar van inflatie vergroot. Daarom is het noodig die kortloopende credieten aan den Staat om te zetten in langloopende leeningen, opdat de be stemming der middelen duidelijk blijke. De Regeering houdt de gelclrente laag. Begrijpelijk, omdat zij daar mede de lasten van het budget drukt. Maar die lage geldrente is geenszins in overeenstemming met de werkelijke kapitaalschaarschte. De politiek van het goedkoope geld houdt groote gevaren in. De bedrijven worden er door gestimuleerd meer kapitaal in productie middelen e.d. te steken, dan de werkelijke kapitaalspositie veroorlooft. Niet alleen aan de financiëele zijde, maar ook aan de goederenzijde zijn maatregelen noodig stimuleering der productie, rationaliseering van het distributieproces. Het lot van ons land, aldus eindigt deze brochure, ligt in de handen van den Staat èn van het volk. De Staat moet door zuinigheid de uitgaven in overeenstemming met de inkomsten brengen; het volk moet een deel van zijn inkomen besparen om het herstel van zijn productie apparaat te financieren. Het falen van het laatste heeft even nadee- lige gevolgen als het falen van het eerste. ONZE BUITENLANDSCHE HANDEL. Uit de door de overheid gepubliceerde cijfers betreffende in- en uitvoer blijkt, dat in 1946 de uitvoer van 38 millioen over Juni steeg tot 109 millioen in October. De invoer nam over deze zelfde maanden toe van 136 millioen tot 211 millioen. Over October werd de invoer derhalve voor ongeveer 50 pet. gedekt door den uitvoer. Bedenkt men hierbij, dat vóór den oorlog ongeveer 80 pet. van onzen import door export werd gedekt, dan mag toch zeer zeker geconstateerd worden, dat in de afgeloopen maanden een groote vooruitgang mag worden geconstateerd. Hiernaast mag gewezen worden op het feit, dat het aantal handels verdragen steeds toeneemt (in de maand November b.v. werden door ons land handelsverdragen afgesloten met Frankrijk, Oostenrijk en Tsjechoslowakije, of beter gezegd verlenging, uitbreiding of aanvul ling van reeds bestaande bedragen), zoodat een wat optimistischer verwachting van de toekomst zeer zeker niet ongerechtvaardigd is. Bestuur, Raad van Toezicht en Kassier der Coöperatieve Boeren leenbank te Sloten (Fr.), geven met leedwezen kennis van het plotseling overlijden van den Heer M. K. GALEMA, die 25 jaar als Secretaris van het Bestuur de belangen der bank met groote toewijding heeft behartigd. Zijn nagedachtenis zal bij ons in dankbare herinnering blijven. Sloten, Fr., 25 November 1946. Bestuur en Raad van Toezicht der Coöperatieve Boerenleen bank te Zuidland, geven U kennis van het overlijden van den Heer JOOST TUK, in leven kassier der bank. Door zijn grooten ijver en toewijding zal zijn nagedachtenis bij ons in dankbare herinnering blijven voortleven. Zuidland, 26 November 1946.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1947 | | pagina 8