6 IN HET KORT. ook worden verklaard door de omstandigheid, dat tal van kassiers de taak als zoodanig te omvangrijk werd en zich hiervan terugtrokken om zich weer geheel aan hun oorspronkelijk bedrijf te kunnen geven. Vele anderen, die bleven, hebben zich genoodzaakt gezien hun oor spronkelijk bedrijf of betrekking terzijde te stellen om zich geheel aan de taak van het kassierschap te kunnen wijden. In die gevallen, waar het kassierschap in plaats van bijbetrekking hoofdbetrekking werd, neem ik aan, dat de salariëering door de bank- besturen zoodanig aan de gewijzigde omstandigheden werd aangepast, dat te dien aanzien geen aanleiding bestaat, dit in deze algemeene beschouwingen te betrekken. Of dit ook met de pensioenregeling het geval zal zijn, meen ik te mogen betwijfelen. Dit is bovendien voor velen, ook die het ernstig zouden willen, een niet zoo gemakkelijk op te lossen probleem. En toch ben ik van oordeel, dat er ernstig naar gestreefd dient te worden om in een zoo snel mogelijk tempo een behoorlijke pensioen verzekering voor onze kassiers tot stand te brengen. Wij dienen goed te begrijpen, dat dit niet alleen in het belang is Van de betrokken kassiers, maar in niet mindere mate in het belang van de banken zelf. Lang niet alle kassiers toch zullen, indien zij 65 jaar geworden zijn, over voldoende vitaliteit beschikken om het beheer der bank mèt zijn misschien dan nog in omvang toegenomen bemoeiingen, volgens rede lijke eischen te blijven voeren. Wanneer ie die gevallen, en dat zullen er vele zijn, niet tijdig voor een redelijke pensioenregeling wordt zorg gedragen, dan staan de besturen voor een moeilijk geval. De kassiers zullen met hun veelal bescheiden inkomen niet in staat zijn geweest hun ouden dag behoorlijk te verzorgen, zoodat de besturen voor de keus komen te staan den man, die gedurende het beste deel van zijn leven zich gegeven heeft de belangen van de bank te dienen, met leege handen of een kleine toelage weg te sturen, of met een niet meer ten volle voor zijn taak berekende ambtenaar door te werken, een oplos sing, waarmede de belangen der bank allerminst gediend kunnen zijn. Misschien zullen velen onder U het met mij eens zijn, maar als moeilijk heid aanvoeren, dat hun kassier, aanvankelijk slechts in bijbetrekking werkzaam zijnde, waardoor pensionneering niet zoo urgent kon worden genoemd, inmiddels zooveel ouder is geworden, dat pension neering financieel uiterst bezwaarlijk wordt, omdat de hiervoor op te brengen premie het salaris in sommige gevallen zou benaderen, of mis schien zelfs overtreffen. Inderdaad, mijne heeren, geldt dit als een ernstig bezwaar, en als directeur van de bank te Schermerhorn zit ik voor dezelfde moeilijk heid En toch meen ik. dat wij moeten trachten voor de ouderen deze moeilijkheid te overwinnen. Ter oplossing daarvan zou naar mijn oor deel het volgende middel zijn te overwegen. Hebben vele banken het vorig iaar bijzondere winsten gemaakt, ook dit jaar acht ik. het zeer waarschijnlijk, dat vele banken weer een belangrijk hooger winst zul len maken, dan tot heden als normaal werd aangemerkt. Hef is zeker een voldoening gevend resultaat, wanneer er na afsluiting van het boekjaar een flinke winst ter versterking van de reserve overblijft, maar de voldoening is niet meer zoo groot, wanneer men ziet wat er voor belasting moet worden afgedragen. Het is daarom dat ik de vraag zou willen stellen: is dit niet een gunstige gelegenheid en is de winst niet beter in het belang der bank aangewend, wanneer een belangrük deel hiervan zou worden gebruikt om de pensioenverzorging van den kassier te verzekeren. Van harte hoop ik, dat Bestuur en Directie van de Centrale Bank mijn inzichten in deze kunnen deelen en in de door mij gegeven richt lijnen aanleiding mogen vinden in den korten tijd, die nog rest voor het boekiaar wordt afgesloten tal van banken voor het treffen eener dergelijke regeling aan te moedigen en bij de uitvoering hiervan leiding te geven. Wanneer dit mocht worden gewenscht, dan ben ik gaarne ber«'d het hier besprokene onderwerp nader toe te lichten. Mijnheer de Voorzitter, geachte vergadering. Ik ben mijn ootreden in het openbare leven begonnen met te propageeren voor algemeen staatspensioen. Is het daarom wonder, dat ik, nu daartoe ten aanzien van een groote groep onzer menschen aanleiding bestaat, ook voor hunne belangen in deze opkom. Van harte wil ik hopen, dat de door mii uiteengezette gedachte bij de plaatselijke banken, maar ook vooral bii het Bestuur en de Directie onzer Centrale Bank zoon ernstige indruk maakt, dat mijn s*re^en voor onze kassiers meer tastbaar resultaat zal' hebben dan tot heden met mijn actie voor algemeen staatspensioen werd bereikt. H. ZEEMAN, Directeur. Schermerhorn, 8 November 1946. Noot van de redactie Met de algemeene strekking van het ingezonden stuk, n.1. om propaganda te maken om te komen tot een behoorlijke pensioenrege ling vo r de kassiers, kunnen wij ons volkomen vereenigen. Zooals door den Voorzitter van het Bestuur der Centrale Bank aan de Alge meene Vergadering werd medegedeeld, is deze aangelegenheid in studie. Wegens den ver uiteenloopenden en soms zeer hoogen leeftijd van de kassiers en de eveneens ver uiteenloopende grootte der ban ken, is deze oplossing niet eenvoudig. Maar wij twijfelen er niet aan, of er wordt een oplossing gevonden. Overigens meenen wij naar aanleiding van het ingezondene het volgende te moeten opmerken De winst over 1946 kan slechts dan door pensioenmaatregelen wor den gedrukt, indien vóór 31 December 1946 in rechte afdwingbare pensioenverplichtingen zijn aangegaan. Regelingen in 1947, in onmiddellijke aansluiting op vaststelling van de winst over 1946, zullen niet meer ten laste van 1946 kunnen worden gebracht. Hoewel het Departement van Financiën tijdens de bezetting gunstig placht te beschikken op desbetreffende verzoeken, is hieraan bij resolutie van 4 October 1946, no. 2 definitief een eind gemaakt. Zou men dit jaar dus nog overgaan tot een pensioenregeling, dan zijn hiervoor drie wegen a. een pensioenpolis, b. een te vormen stichting pensioenfonds (rechtspersoon), c. het zonder meer openen van een reserverekening pensioen fonds. De voordeelen, welke b., dus de stichting pensioenfonds, aanvan kelijk had, zijn gaandeweg komen 'te vervallen, daar ook bij dezen vorm van pensioenvoorziening slechts de wiskundige reserve der ver plichtingen als verzorgingsvermogen fiscaal mag worden verantwoord. Slechts de mogelijkheid tot inhalen van niet gedane, toelaatbare stortingen in vroegere perioden kan nog als voordeel gelden, daar bij geval c., dus reserverekening, slechts van jaar tot jaar de groei der wiskundige reserve kan worden biigeschreven. Uiteraard kan door toekomstige pensioenverplichtingen niet meer op de vermogensaanwasbelasting worden bespaard. Men ontkomt dus hoogstens aan de vennootschapsbelasting ad 10% en de ondernemingsbelasting ad 12 tot 15 in totaal dus maximaal 25 belastingbesparing. COÖP. BOERENLEENBANK WOUDRICHEM BESTAAT 25 JAAR. Van de zijde van het bestuur van bovengenoemde boerenleenbank werd ons Verzocht onderstaand bericht te plaatsen In de algemeene vergadering der Coöp, Boerenleenbank te Woudri- chem werd op 17 October j.1.; na de goedkeuring van rekening en balans over 1945 (het 25ste boekjaar) en afwerking van de verdere agenda, het feit herdacht, dat de bank thans 25 jaar bestaat. De voorzitter en secretaris van het bestuur, de heeren Joh. Daim en J. Spiering, alsmede de voorzitter van den raad van toezicht, de heer S. H. Bax, hebben hun functies vanaf de oprichting der bank vervuld. In de herdenkingsrede werd gememoreerd, dat de bank klein is begonnen, doch in den loop der jaren is uitgegroeid tot een instel ling, wier omzet thans in de millioenen loopt. Gedurende het bestaan der bank behoefde geen enkele verliespost te worden geboekt. Het gemeentebestuur was vertegenwoordigd door den burgemeester, die zoowel de bank als de jubileerende leden hulde bracht voor het groote werk, door de bank in de gemeente verricht. FINANCIËELE EN ECONOMISCHE VARIA. LANDBOUWCOÖPERATIE EN GELEIDE ECONOMIE. 'In ons nummer van 1 December j.1. gaven wij in deze rubriek enkele mededeelingen over een door den heer Dr. H. J. Frietema gehouden lezing over de landbouwcoöperatie in het stelsel der geleide economie. In het Friesch Landbouwblad van 22 November j.1. vonden wij de door Dr. Frietema naar voren gebrachte punten weergegeven. Wij vinden deze belangrijk genoeg om ze hieronder onverkort te laten volgen 1. De landbouwcoöperatie is tot groote ontwikkeling gekomen in een periode, die gekenmerkt wordt door een bijna volstrekte bedrijfs- vrijheid. 2. De beteekenis van vde landbouwcoöperatie in het verleden gaat verre uit boven die, welke een gevolg is van haar corrigeerende invloed op de prijsvorming bij vrije concurrentie, óok al wordt deze corrigeerende werking in het algemeen onderschat. De ont wikkeling, het saamhoorigheidsbesef van onzen boerenstand zijn door de landbouwcoöperatie gunstig beïnvloed en ook aan dezen invloed wordt gewoonlijk een te geringe waarde toegekend. Hierbij komt, dat de Nederlandsche landbouwcoöperatie niet het voorwerp kan vormen van een activiteit, die meer gericht is op de belangen van buitenlandsche aandeelhouders dan op de duurzame belangen van den Nederlandschen boer. 3. Een juiste waardeering van de sub 2 aangeduide beteekenis moet tot de conclusie leiden, dat de overheid in gebreke moet worden gesteld voorzooverre zij heeft nagelaten de landbouwcoöperatie daadwerkelijk te bevorderen. 4. Het probleem bedrijfsvrijheid of ordening kan niet absoluut wor den gesteld; het is een kwestie van accentueering. De bezwaren van zoowel de ordening als van de bedrijfsvrijheid nemen toe naar mate aan de ordening respectievelijk aan de bedrijfsvrijheid een meer uitgesproken karakter wordt toegekend. Waar in de praktijk het evenwicht zal blijken te liggen, is veel meer een gevolg van ,,de omstandigheden" dan van de politieke opvattingen van het Nederlandsche volk. 5. Het is niet waarschijnlijk dat de bedrijfsvrijheid, zooals wij deze kennen van vóór 1914 en thans ongeveer twintig jaar geleden, in de naaste toekomst zal worden hersteld. Veeleer dient voor de thans voor ons liggende jaren en vermoedelijk voor de thans voor ons liggende decennia met een mate van ordening rekening te worden gehouden, die grooter is dan die wij in ons land vóór 1940 hadden. Vooral op agrarisch gebied zal deze helaas niet kun nen worden ontbeerd.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1947 | | pagina 6