DE GELDSANEERING (SLOT).
2
In een eerste nota van wijzigingen op het wetsontwerp kwam de
Minister van Financiën in zooverre aan de bezwaren der Kamer tege
moet, dat de rente op de conversierekening verhoogd Werd tot 1,2
Er bleef echter tegenstand, terwijl ook bezwaren werden ingebracht
tegen de door den Minister naar voren gebrachte argumenten inzake
een eventueel door te voeren gedwongen leening. Deze argumenten
waren
le. dat houders van zoogenaamde ..besmette obligaties" hun geld
eveneens vrij zouden krijgen en
2e. dat bij massale aflossing een monetair gevaar zou dreigen.
De Kamer bracht hiertegenover het bezwaar in, dat de dwang ge
handhaafd blijft en dat, nu de vrije marktpositie ontbreekt, de rente-
politiek geheel door de overheid zou worden geleid. Een en ander zou
niet conveniëeren met de standing" van den Nederlandschen Staat,
terwijl «de bepaling van het rentetype teveel zou afhangen van de
persoonlijke opvattingen van den Minister.
Deze eerste behandeling door de Kamer gaf den Minister aanleiding
tot het indienen van een tweede nota van wijzigingen, waarbij de
rente op de conversierekening bepaald werd op 2%. terwijl ook
ten aanzien van de gedwongen leening een verdere concessie werd
gedaan. De op conversierekening geboekte gelden zullen gedurende
5 jaar geblokkeerd blijven, terwijl de gedwongen leening niet uitslui
tend hen zal treffen, te wier name op de conversierekening gestorte
bedragen zijn geboekt. De verplichting om aan zulk een gedwongen
leening deel te nemen zal ook nog door andere criteria worden
bepaald.
Deze laatste concessie is van het grootste belang. Zij komt juist die
groep van beleggers tegemoet, waartegenover de Staat de grootste
verplichtingen heeft. Deze laatste wijzigingen nemen echter alle be
zwaren tegen de conversieleening niet weg.
Den Minister wordt verweten, dat hij dit probleem teveel vanuit
budgetair en economisch oogpunt beschouwt in plaats van ook reke
ning te houden met de juridische en psychologische zijde van het
vraagstuk. Immers waarborgt art. 183 van de Grondwet, dat de eens
gegeven verbintenissen van den Staat jegens zijn schuldeischers zullen
worden nagekomen. Hiermede zou een ver/roegde aflossing in strijd
zijn.
Bovendien blijven drie groepen van beleggers de dupe t.w. de Rijks
fondsen, de institutioneele beleggers en de kleine bezitters." Het
ernstigst blijven de gevolgen voor den kleinen man. In dit verband
moest men niet tot renteverlaging overgaan, doch liever zijn toevlucht
nemen tot een verlichting van de aflossingslast.
De voordeelen, die men aan den eenen kant zou bereiken door de
nieuwe leening, zouden aan den anderen kant niet opwegen tegen het
verlies, dat door de kleine beleggers zou worden geleden. In het
algemeen heeft iedere kleine belegger uit sociaal oogpunt recht op
eenmaal bedongen rente. Voor deze groep menschen zou dit n.1. de
derde straf worden na de vermogensaanwasbelasting en de heffing
ineens zou deze conversieleening komen.
Voorts vervullen de institutioneele beleggers als de verzekerings
maatschappijen en de pensioenfondsen een té belangrijke sociale taak,
dan c(at hier groote veranderingen in de rente-opbrengst zouden kun
nen worden geaccepteerd. Dit heeft de Minister blijkbaar ook reeds
gevoeld door aan de genoemde maatschappijen gelegenheid te geven
met het vrij komende geld in te schrijven op 3]/2 niet verhandel
bare 5-jarige schatkistpromessen.
De naar voren gebrachte bezwaren hebben echter niet kunnen ver
hinderen, dat het voorstel van de conversieleening uiteindelijk met
61 tegen 20 stemmen door de Kamer werd aanvaard.
In het November-nummer van de Raiffeisen-Bode werd
in het kort de eerste phase van de geldsaneering be-
schreven aan de hand van het inmiddels verschenen
witboek. Daarop volgde in het December-nummer de be
spreking van de tweede phase, die der deblokkeering.
Wij waren gebleven bij een korte beschrijving van het
practisch verloop van de deblokkeering sedert 3 Oct. 1945.
Thans wordt de verhandeling voortgezet met enkele
mededeelingen omtrent de maatregelen op fiscaal gebied
en met betrekking tot het kapitaalverkeer, waarna wij
besluiten met enkele aanteekeningen uit het laatste
Hoofdstuk van het Witboek (Slotbeschouwingen).
De maatregelen op fiscaal gebied.
Bij resolutie van 16 Juni 1945 werd de mogelijkheid geopend tot en
met 30 Juni 1946 vrijwillig zekerheid te stellen voor toekomstige belas
tingschulden. De gestorte bedragen zijn binnen 3 jaar niet opeischbaar
en niet vatbaar voor overdracht of beleening. Zoolang de bedragen nog
niet met belastingschulden zijn verrekend, wordt 2,4 rente vergoed.
De omstandigheden leidden er toe de belastingschuldigen, die niet
bereid bleken te zijn aan hun toekomstige belastingverplichtingen te
voldoen, te noodzaken hiertoe over te gaan. Bij resolutie van 23 Juli
1945 werd de mogelijkheid daartoe geopend. Tot en met 31 Decem
ber 1947 kon aan daarvoor in aanmerking komende personen en
lichamen een verplichte zekerheidstelling worden opgelegd ter ver-
rekening met bepaalde nog op te leggen belastingen en heffingen
ineens.
Het Rijk heeft door middel van de zekerheidstellingen in geld in een
belangrijk deel van zijn kasbehoeften kunnen voorzien. Indien zij niet
waren geëischt en de aanslagen op de gewone wijze na formeele vast
stelling hadden moeten worden ingevorderd, zouden deze bedragen
veel later in de schatkist zijn gevloeid, hetgeen niet alleen een rente
derving zou hebben beteekend, doch bovendien uit monetair oogpunt
nadeelig zou zijn geweest.
In een aantal gevallen werd door de belastingadministratie mede
gewerkt aan de uitvoering van de op het stuk der geldzuivering ge
nomen maatregelen. Hoewel in die gevallen herhaaldelijk mede fiscale
belangen werden gediend, stond in vele opzichten het monetaire doel
der werkzaamheden op den voorgrond.
Daar het ongewenscht voorkwam alle deblokkeeringen geheel buiten
den belastingdienst om te doen geschieden, werd besloten bij de
Hoofdbank, de Bijbank en de Agentschappen van de Nederlandsche
Bank, welke de speciale deblokkeeringsvergunningen zouden ver-
leenen, tijdelijk fiscale bureau's in te stellen, die in nauwe samen
werking met de Nederlandsche Bank de aanvragen tot deblokkeering
zouden nagaan. Aan den Dienst der Directe Belastingen werd in de
Beschikking Deblokkeering 1945 de bevoegdheid gegeven, in voor
komende gevallen bezwaar te maken tegen het verleenen van deblok
keering. Op deze wijze werd voorkomen, dat saldi, welke voor
(preferente) belastingschulden noodig waren, voor andere doeleinden
werden gebruikt of door opneming in contanten aan den greep van den
fiscus werden onttrokken. Ter vergemakkelijking van hun taak werden
de aan de Nederlandsche Bank gedetacheerde inspecteurs door hun
ambtgenooten der belastingen voorzien van gegevens betreffende be
kende zwarte handelaren, collaborateurs, profiteurs, slechte betalers
en andere personen, die de bijzondere aandacht van den fiscus ver
dienden. Deze gegevens en de naar aanleiding van ingediende de-
blokkeeringsaanvragen verrichte onderzoekingen stelden in belangrijke
mate de Nederlandsche Bank, welke zelf niet over een voldoende uit
gebreid apparaat beschikte, in staat om beter dan uit de aanvraag en
de daarbij soms gevoegde toelichting kon blijken, inzicht te verkrijgen
in de noodzaak om deblokkeering te verleenen. In het bijzonder waren
daarbij van nut de plaatselijke kennis van de over het geheele land
verspreide belastingambtenaren en de vele, soms van groot nut zijnde
over een lange reeks van jaren loopende gegevens in de ter inspectie
der belastingen berustende leggers.
Het toezicht van de hiervoren bedoelde inspecteurs bevorderde
verder, dat ook bij andere categorieën van belastingplichtigen dan de
hierboven bedoelde, de invordering van de achterstallige belastingen
en van de zware "heffingen in eens eenigszins werd vergemakkelijkt
door het beschikbaar houden van geblokkeerde tegoeden.
Daarnaast verleenden de fiscale bureau's hun medewerking bij de op
sporing en behandeling van strafbare feiten, welke ten aanzien van de
geldzuivering werden begaan. In tegenstelling toch met de beambten
van de Nederlandsche Bank waren zij bevoegd bekeuring in te stellen
wegens het zonder vergunning opnemen van geblokkeerd tegoed, het
niet voldoen aan door de Nederlandsche Bank aan een verleende ver
gunning verbonden voorwaarden, het bij de aanvraag tot deblokkee
ring verstrekken van onjuiste, misleidende of onvolledige inlichtingen
en het in strijd met de gestelde regelen verleenen van crediet.
Het bankgeheim tegenover den fiscus werd opgeheven (het bank
geheim berustte in Nederland niet op eenige wettelijke bepaling, doch
op een voorschrift van den Minister van Financiën aan de belasting
ambtenaren).
De opheffing van het bankgeheim was volledig. Niet alleen banken,
doch ook alle andere instellingen en personen, aan wie gelden waren
toevertrouwd, moesten zelfs uit eigen beweging aan den fiscus daar
van een opgave verstrekken.
Het Witboek constateert, dat deze opgaven in het algemeen zeer
goed zijn ingediend en dat de fiscus hierdoor de beschikking heeft ge
kregen over zeer veel materiaal, dat vroeger voor hem niet toegan
kelijk was.
De maatregelen met betrekking tot het kapitaalverkeer.
De geldzuiveringsmaatregelen zijn zoo gaat het Witboek verder
in eersten aanleg uiteraard bedoeld geweest als een zuiver mone
taire operatie, die ten doel had, het overvloedige deel der buiten alle
proportie gestegen geldcirculatie onschadelijk te maken. Teneinde het J
welslagen van de geldzuivering te verzekeren, bleek het bij nadere v
overweging onvermijdelijk ook in te grijpen in de kapitaalsfeer.
Nadat een in November 1945 bijeengeroepen commissie van des
kundigen daaromtrent advies had uitgebracht, werd besloten van een
alomvattende ordening van het kapitaalverkeer af te zien, aangezien
deze voor het» economisch leven te bezwaarlijk zou zijn.
Het bleek echter noodig in verschillende sectoren van de kapitaal
markt in te grijpen, teneinde de besteding van het overgedragen kapi
taal te kunnen controleeren. In het bijzonder moest worden voorko
men, dat door kapitaaltransacties besparingen werden overgedragen
aan anderen, die vervolgens tot consumptieve aanwending van deze
gelden of althans tot ongewettigde hwesteering daarvan zouden over
gaan.
Daarna worden de genomen maatregelen besproken met betrekking
tot het verzekeringswezen (de molest-verzekeringen en de levensver
zekeringen), de instelling van het 3 Grootboek 1946 en de uitgifte
van de 21/2 Spaarcertificaten, de maatregelen op het stuk van den
Effectenhandel, die ten aanzien van het schatkistpapier en de maat
regelen betreffende de hypotheekverleening. Aan al deze maatregelen
gaan wij hier stiLzwijgend voorbij, daar deze van genoegzame bekend-