EENIGE MEDEDEEL1NGEN VAN HET ALGEMEEN PLATTELANDS MOLEST- VERZEKERINGSFONDS (A.P.M.) 4 leenbanken enkele honderden millioenen zullen gemoeid zijn. Wij zullen zeer waarschijnlijk bij onze boerenleenbanken eenzelfde beeld krijgen als in 1920 na den eersten wereldoorlog, n.1. een krap heid aan middelen en een groote credietvraag, welke dan niet bevre digd kan worden, tenzij de spaarzin meer gestimuleerd kan worden. Hierop zal dus het streven van onze banken gericht moeten zijn en de tegenwerkende factoren in de overheidsmaatregelen zullen geliqui deerd moeten worden. Daarnaast zal men bij onze banken voorzichtig moeten zijn ten aan zien van de verstrekking van leeningen op langen termijn. Sommige banken schijnen de verleiding niet te kunnen weerstaan om aanbiedingen te doen op dergelijke leeningen aan publiekrechte lijke lichamen; het rendement ad pl.m. 3 schijnt behoorlijk, gezien de rente, welke van de Centrale Bank voor de dagelijks opvraagbare gelden wordt ontvangen. Men dient zich echter niet blind te staren op het oogenblikkelijke, schijnbare voordeel. De gelden worden echter op te langen termijn vastgelegd, daar tusschentijdsche opzegging niet mogelijk is. Indien echter onze indruk van de ontwikkeling van den rentevoet en van den algemeenen gang van zaken juist is, dan zal de rentevoet binnen afzienbaren tijd stijgen en de behoefte aan crediet van de zijde van den landbouw toenemen. De boerenleenbank zit dan met de leening als een blok aan; het been: met een te lage rente en met een onopzegbare vordering. Wij achten het daarom niet gelukkig thans, vooral niet tegen de huidige te bedingen voorwaarden leeningen op langen termijn in het bijzonder buiten den landbouw te verstrekken. Van het Algemeen Plattelands Molestverzekeringsfonds (A.P.M.) te Rotterdam ontvingen wij een artikel over de werkzaamheden van het A.P.M. en de omstandigheden in verband met de regeling van Rijks wege óp het gebied van de tegemoetkoming in oorlogsschade. Men verzocht ons dit artikel in de Raiffeisen-Bode op te nemen, aan welk verzoek wij bij dezen voldoen. De Stichting „Algemeen Plattelands Molestverzekeringfonds A.P.M." te Rotterdam onder de tienduizenden zijner deelnemers en ook daarbuiten bekend als de onderlinge verzekeringsinstelling tegen oorlogsschaden speciaal voor landbouwrisico's en voor het platteland in het algemeen is evenals de andere molestverzekeringsinstellingen reeds geruimen tijd op volle toeren werkzaam aan het vaststellen van het enorme aantal schaden, dat in den catastrophalen laatsten oorlogs tijd van 1944/1945 is geleden, en van de uit te keeren schade vergoedingen. Het aantal oorlogsschaden in dit tijdperk van ellende, waarvoor het A.P.M. zich met zijn pl.m. 55.Q00 deelnemers gesteld ziet, bedraagt meer "dan 20.000. Opgemerkt mag worden, dat daarin een zeer groot aantal kleine schaden is begrepen. Uiteraard kost de regeling en afwikkeling daarvan zeer veel tijd, doch met alle beschikbaer hens aan dek vordert, hoewel de obstakels vele zijn, dit werk gestadig. Het opnemen dezer duizenden molestschaden, vooral op het platte land, waaraan tal van experts werkzaam zijn, ging aanvankelijk moei zaam door verkeersmoeilijkheden, inundeeringen etc., doch is, allengs, sneller opgeschoten, thans grootendeels gebeurd en zal binnenkort geheel geschied zijn. Het vaststellen der juiste schadebedragen, van de te erkennen schadevergoedingen en daarna van het uitkeerbare schadevergoedings percentage volgt op den voet, doch vergt nog geruimen tijd. Op de bepaling van dit uitkeeringspercentage en op uiteindelijk de uitkeering er van is natuurlijk mede van invloed de snelheid, waarmede de deel nemers den vereischten omslag voldoen, welke die uitkeering mogelijk moet maken. Het incasseeren van de omslagen is inmiddels reeds eenigen tijd geleden ter hand genomen, waarmede de nakoming wordt gevraagd van de afspraak om elkanders lasten gezamenlijk te dragen. In alle voorafgegane jaren van September 1940 t/m 1941, 1942, en 1943, kon het A.P.M. steeds uit de matige voorschotpremiën alle schaden ten volle voldoen, zonder dat eenige omslag behoefde te worden geheven (resp. werden pl.m. 240.000.1.715.000.en pl.m. 1.385.000.— aan vergoedingen toegekend). Doch het is duide lijk, dat bij schaden van een dergelijken omvang als in 1944 en 1945 over beide jaren de volle omslag moest worden opgelegd. Het totale schade-cijfer staat nog niet vast, doch beloopt eenige tientallen millioenen guldens. Reeds is voor een bedrag van ongeveer 20.000.000.over beide jaren aan schadebedragen vastgesteld hetgeen aan schaden is opgenomen vertegenwoordigt een aanzienlijk hooger bedrag. Het lijdt dan ook geen twijfel, of de capaciteit van den omslag, welke over 1944 pl.m. 10 millioen gulden en over 1945 in verband met de vele in 1944 geleden schaden iets minder bedraagt, laat slechts de uitkeering van een zeker, nog niet te bepalen, percentage toe, Gezien echter als een aanvulling op de te verwachten Rijks bijdragen, zal dit percentage, als de tegemoetkoming van het Rijk niet tegenvalt, voor een niet onbelangrijk deel de daardoor niet gedekte schade kunnen aanvullen. Hier evenwel ligt een terrein, dat bestuur en directie van het A.f .1*1. reeds langen tijd zorg baart. Het A.P.M. heeft de jaren door steeds het standpunt gehuldigd, dat het niet alleen van belang is voor de getroffenen om zoo volledig mogelijk, maar vooral ook om zoo snel mogelijk de schade ver goed te krijgen en te dien opzichte is de onderlinge molestverzekering helaas door regelingen en maatregelen van Overheidswege aan handen en voeten gebonden in een mate, welke in den laatsten tijd op onrust barende wijze toegenomen is. Deze zorg beheerscht alle onderlinge molestverzekeringsinstellingen. Er is nog geen uitzicht, dat het A.P.M., zoodra de schadevergoe dingen en het uitkeeringspercentage zijn vastgesteld, ook aanstonds tot uitkeering aan de getroffenen kan overgaan. Is dit straks nog zoo, het ligt aan het A.P.M. niet. Daar is ten eerste het feit, dat de vaststelling van de bijdragen van Rijkswege zoo lang op zich laat wachten en het laat zich aanzien, dat hiermede, althans in het algemeen, nog zeer langen tijd gemoeid zal zijn. Men moet deze Rijksbijdragen kennen om te weten welke aan vulling de onderlinge verzekering te haren laste heeft te nemen. De diverse Rijksinstanties aan wie de schaderegeling door het Rijk is opgedragen, zijn overigens vele. Zóó, dat de vraag opkomt, of zulks een vlotte afwikkeling wel ten goede komt. Intusschen dient wel be dacht te worden, dat men zich nauwelijks een voorstelling kan maken van de enorme hoeveelheid werk, welke daar voor de vasstelling van enkele honderdduizenden schaden van allerlei uiteenloopenden aard onder het Nederlandsche volk geleden, verzet moet worden. Hetgeen niet wegneemt, dat de mogelijkheid voor de onderlinge om tot haar uitkeeringen over te gaan er in hooge mate afhankelijk van is. Ten tweede vormt een ernstige belemmering de omstandigheid, dat nog steeds de definitieve wettelijke regeling van de vergoeding van oorlogsschaden door het Rijk ontbreekt. Er is een wetsontwerp en het is dringend noodzakelijk, da dit ten spoedigste de Staten-Generaal bereikt en daar ook terstond wordt behandeld en tot wet verheven. Want niet alleen, ontbreken zoodoende aan de onderlinge molest verzekering voorshands de uiteindelijke wettelijke regelen inzake de verhouding tot de Rijksbijdragen, waaraan zij zich bij het bepalen van haar eigen uitkeering te houden heeft, doch vooral moet dit bij de des betreffende Rijksinstanties een remmende invloed hebben op de vast stelling van de Rijksbijdragen zelf. En ten derde, al zou de weg spoedig vrij zijn voor het A.P.M. en zijn zusterorganisaties en al zou het A.P.M. weldra tot afwikkeling in staat zijn, dan nog staat aan de uitbetaling der schadevergoeding aan de getroffenen in den weg, dat de molestverzekeringmaatschappijen verplicht zijn hare schiade-uitkeeringen te storten op een geblokkeerde rekening van den verzekerde bij de Herstelbank, Zulks ook, wanneer zij, hetgeen te overwegen is, er toe zouden kunnen overgaan om ten minste alvast een voorschot op de latere uitkeering te verstrekken. Het bestuur van het A.P.M. heeft zich over dezen onbevredigenden toestand beraden en heeft in het belang der duizenden slachtoffers 'gemeend daarin niet te mogen berusten. In een bespreking tusschen de diverse molestonderlingen bleek dit gevoelen algemeen te zijn en het resultaat is geweest, dat het volgende telegram aan den Minister van Financiën werd gezonden ,,De gezamenlijke onderlinge molestverzekeringmaatschappijen, heden den 15den October 1946 in vergadering bijeen, meenen onder de aan dacht van Uwe Excellentie te moeten brengen, dat er onder hun ruim twintigduizend door oorlogsmolest getroffen leden stijgende onrust heerscht over het uitblijven van de definitieve regelingen betreffende de door het Rijk te verleenen bijdragen in geleden oorlogsschaden en de daaruit voortvloeiende vertraging in de afwikkeling van de molest- verzekeringen. Zij verzoeken Uwe Excellentie derhalve dringend ten eerste het wetsontwerp tot regeling van de vergoeding van oorlogsschade ten spoedigste bij de Staten-Generaal in te dienen; ten tweede met alle middelen te bevorderen, dat de Rijksbijdragen ten spoedigste worden vastgesteld; ten derde de molestonderlingen, voor zoover zij daartoe in staat zijn, in de gelegenheid te stellen althans aan de meest dringende behoeften te voldoen door hun vergunning te verleenen aan de verzekerden een voorschot uit vrij tegoed in vrij geld te geven tot een maximum van 25 procent van de schaden aan bedrijfsuitrusting, handelsvoorraad en huisraad." Kort en duidelijk dus. Commentaar is onnoodig. Het gaat er vooral om, dat de getroffenen geld noodig hebben en de molestverzekerings instellingen, die uit de daarvoor door haar deelnemers bijeengebrachte gelden deels vrij geld beschikbaar hebben, vragen om uit dit eigen vrije geld aan de getroffenen tenminste een deel der noodige contanten te geven. Jerwijl het antwoord van den Minister verbeid wordt, is inmiddels door den Minister-President, Z.Ex. Dr. Beel, in een radiorede ter kennis gebracht, dat het wetsontwerp in November dezes jaars de Tweede Kamer zal bereiken. De verzekering kan worden gegeven, dat het A.P.M. zich door deze omstandigheden niet laat verleiden om het maar kalmpjes aan te doen. Het blijft er naar streven om ondanks alle moeilijkheden waarmede het te kampen heeft, zoo spoedig mogelijk met zijn werk gereed te komen. Duidelijk is evenwel, dat in de huidige situatie met een totale afwik keling nog geruimen tijd gemoeid is.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1946 | | pagina 4