7 ECONOMISCH NIEUWS MIDDELEN 1 HET NATONAAL BUDGET 1947. Bij het indienen van de Ned. Staatsbegrooting voor 1946 werd hier aan voor het eerst een Nationale Begrooting toegevoegd. Het Maandblad voor Belastingrecht, dat in het September-nummer 1946 (14e jaargang No. 11) aan de Nationale Begrooting 1946 een artikel wijdde, merkte o.a. het navolgende op ,,Bij het opmaken van haar begrooting schenkt de Overheid niet alleen aandacht aan de inkomsten en uitgaven en de mid delen, waaruit de inkomsten zullen komen en de objecten waar toe de uitgaven zullen dienen, maar tevens dient zij zich te overtuigen welken invloed het aantrekken van geld en het afvloeien er van zal hebben op het monetaire evenwicht. Een voortdurend begrootingstekort moet door Staatsleeningen ge dekt kuinnen worden teneinde inflatie te voorkomen. Anderzijds zal ook een voordurend begrootings-overschot, wanneer dit wordt gebruikt voor schulddelging, tot deflatie kunnen leiden. Door regeling van begrootingstekorten en -overschotten kan de overheid op de monetaire structuur invloed uitoefenen. Het is dan van belang, dat de overheid weet welken invloed de geldstroom naar en uit de schatkist heeft op het betalings verkeer van de huishoudingen der volksgemeenschap. Zoowel gezinshuishoudingen als bedrijfshuishoudingen (met inbegrip van de overheidsbedrijven) worden hier onder de huishoudingen be grepen. Onder overheidshuishoudingen wordt dan verstaan de i n direct productieve deelen van het overheidsapparaat (onder wijs, defensie enz.). Het beeld, weergevende het betalingsverkeer tusschen de groepen van huishoudingen gedurende een jaar, wordt genoemd de Nationale Begrooting. De Nationale Begrooting beoogt niet een plan te zijn, maar zij is gebaseerd op veronderstellingen, die zoo nauwkeurig mogelijk berekend en beraamd zijn. Voor het inzicht in de samenhang der financiën is zij van onschat baar belang". De ramingen van de Begrooting voor 1947 zijn ook ditmaal geplaatst tegen den achtergrond van het Nationaal Budget van de Nederlandsche Volkshuishouding voor 1947. Eerst dan kan zoo luidde de toelichting tot de begrootiing voor 1946 worden vastgesteld, hoe overheids- huishouding en volkshuishouding zich tot elkaar verhouden, met name, hoe zwaar de druk der belastingen is en welke beteekenis de over heidsuitgaven hebben voor de productie en consumptie als geheel. Het Nationaal Budget voor 1947 is eensdeels gebaseerd op een voorspelling van de waarschijnlijke ontwikkeling van den algemeenen economischen toestand in 1947, terwijl anderdeels daarin taken zijn gesteld, welker verwezenlijking voor de toekomst van ons land van essentieel belang wordt geacht. Aan het Nationaal Budget gaat de volgende confrontatie van mid delen en behoeften in milliarden guldens (Globaal Plan) vooraf. De tusschen haakjes geplaatste getallen verwijzen naar de correspon- deerende posten in dit en het later volgende overzicht van de begroo ting van de Ned. Volkshuishouding. BEDRAG Nationaal product tegen binnenlandsche productiekosten (prijzen 1947) 8.3 Herstelleveringen en recuperatie terugkrijging) (77) 0.1 Buitenlandsche credieten en verkoop van buitenlandsch bezit (81 en 76) 1.4 4. Totaal beschikbare middelen (11) 9.8 BEHOEFTEN BEDRAG 5. Consumptie gekocht bij bedrijven (17 en 32) 6.1 6. Consumptie in het buitenland (18 en 71) 0.1 7. Overheid, exclusief overgedragen inkomens (61 plus 66 plus 69) 2.7 8. Netto-investeeringen van het bedrijfsleven (53b) 1.7 9. Steun aan het bedrijfsleven (36 en 67) 0.3 10. Minus kostprijsverhoogende belastingen (47 en 57) 1.1 11. Totale behoeften (4) 9.8 De overheidsuitgaven, met uitsluiting van alle overgedragen inkomen zooals rentebetalingen enz., blijken niet minder dan 2.7 milliard in beslag te nemen of wel 30 van het nationaal product. De netto-investeeringen van het bedrijfsleven worden geraamd op 1.7 milliard en hiertegenover wordt gerekend op buitenlandsche credieten en verkoop van buitenlandsch bezit tot een bedrag van 1.4 milliard. Onze vermogenspositie in de wereld wordt dus 1.4 milliard ongunstiger, waartegenover dan staat dat ons binnenlandsch productie apparaat weer op peil komt. Dat is tenslotte de werkelijke rijkdom van ons volk, die het grootste deel van onze inkomsten moet opleveren. Het Nationaal Budget 1947 geeft een overzicht van de geldstroomen (zie de hierna volgende staatjes 1 t/m 4), welke zich vermoedelijk zullen bewegen tusschen de volgende groepen van huishoudingen 1. de gezinshuishoudingen; 2. de collectieve inkomentrekkers (dit zijn de sociale verzekerings fondsen, de particuliere pensioenfondsen en de verzekerings maatschappijen) 3. de bedrijfshuishoudingen (inclusief overheidsbedrijven en weder opbouw van particuliere eigendommen); (De ontvangsten en uitgaven zijn al naar hun aard óf op de exploitatie- óf op de kapitaalrekening gebracht) 4. de overheidshuishoudingen (exclusief overheidsbedrijven en wederopbouw van particuliere eigendommen); 5. het buitenland. Buitendien zijn de geldstroomen van en naar de kapitaalmarkt in dit budget opgenomen. Onder geldstroomen worden hier verstaan de besparingen en de credietbehoeften, welke op de rekeningen van de onderscheiden groepen van huishoudingen voorkomen. De geldstroomen van en naar de kapitaalmarkt in verband met ver mogensverschuivingen komen op deze rekening niet voor, aangezien zij in het kader van het Nationaal Budget niet passeiu BEGROOTING VAN DE NEDERLANDSCHE VOLKSHUISHOUDING (in milliarden guldens) Ontvangsten 12. Productieve inkomens betaald door de bedrijven (44) 13. Productieve inkomens betaald door de Overheid (62) 14. Overgedragen inkomens (63) 15. Pensioenen (29) I. Gezinshuishoudingen. Bedrag 6.2 1.3 0.8 0.3 Uitgaven Bedrag Consumptie gekocht bij bedrijven (5 en 32) 6.1 Consumptie in het buitenland (6 en 71) 0,1 19. Premiën (24) 0.2 20. Belastingen (55) 1,3 21. Betaling van overheidsdiensten en terugbetaling consu- mentencrediet (56) 0.1 22. Te besparen (79) 0.8 16. Totaal (23) 8.6 23. Totaal (16) 8.6 II. Collectieve inkomenstrekkers. Ontvangsten Bedrag Premiën (19) 0,2 Bijdragen van bedrijven (na aftrek van administratiekosten en winst) (45) 0.1 Bijdragen van de Overheid (64) 0.1 27. Rente van de Overheid (65) 0.2 26. Uitgaven Bedrag 29. Pensioenen (15) 0.3 30. Te beleggen saldo (80) 0.3 28. Totaal (31) 0.6 31. Totaal (28) 0.6 III. Bedrijfshuishoudingen (inclusief overheidsbedrijven en wederopbouw). A. Exploitatierekening. 32. 33. 34. 35. 36. 37. Ontvangsten Bedrag Leveranties aan gezinnen (5 en 17) 6.1 Leveranties aan de Overheid (66) 1.0 Leveranties aan het buitenland (uitvoer) (75) 1.4 Leveranties aan andere bedrijven (53) 2.7 Steun van de Overheid (9 en 67) 0.3 Rente van de Overheid (68) 0.1 Uitgaven Bedrag Belooning van productiefactoren (12) 6.2 Pensioensbijdragen (25) 0.1 Leveranties van het buitenland (invoer incl. recuperatie) (72) 2.4 Kostprijsverhoogende belastingen (10 en 57) 1.1 Winstbelastingen (58) 0.2 Overige betalingen aan de Overheid (59) 0.3 50. Afschrijvingen (42) 1.0 51. Reserveeringen (41 en 99 minus 48) 0.3 44. 45. 46. 47 48. 49. ,38. Totaal (52) 11.6 52. Totaal (38) 11.6 De tusschen haakjes geplaatste getallen verwijzen naar de correspondeerende posten in dit overzicht en de hierboven afgedrukte confrontatie van middelen en behoeften.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1946 | | pagina 7