1r
naamste bestanddeel van het chartale geld, namelijk de bankbiljetten,
steeg in deze periode van 1166 tot 5517 millioen.
De hoeveelheid giraal geld nam tijdens de vijf oorlogsjaren toe van
1480 tot 5014 millioen, waarbij dient te worden opgemerkt, dat
deze cijfers op ruwe schattingen berusten. Op grond van een en ander
beliep de maatschappelijke geldvoorraad hier te lande per einde April
1945 volgens een globale raming, meer dan het viervoudige van dien
per einde April 1940.
Deze sterke toeneming werd eenerzijds veroorzaakt door het voort
durende actieve saldo in het betalingsverkeer met Duitschland tijdens
de bezetting (gedwongen goederen-exporten naar het Oosten - schrap
ping van een bedrag van rond 1.5 milliard aan buitenlandsche vor
deringen door den bezetter) en anderzijds door een stijging van de
Overheidsuitgaven (o.a. hooge bezettingskosten), die haar gelijke in de
geschiedenis niet kende. Een directe uitbreiding van het geldvolume
werd voorts bewerkstelligd door het rechtstreeks onderbrengen van
schatkistpapier bij de Ned. bank, waartoe vooral tijdens de laatste
phase van de bezetting in aanzienlijke mate moest worden overgegaan.
Kort na de bevrijdinjg steeg het bedrag aan rechtstreeks door de
Ned, Bank gedisconteerd schatkistpapier tot 797 milioen.
In scherpe tegenstelling tot het groeien van den maatschappelijken
geldvoorraad stond de geleidelijke inkrimping van de beschikbare
hoeveelheid goederen, veroorzaakt door de Geallieerde blokkade,
het terugloopen van de binnenlandsche voortbrenging en de ge
dwongen exporten naar het Oosten.
Tenslotte leidde de langdurige oorlog tot een zeer ernstige mate-
rieele schade aan het Nederlandsche Volksvermogen (vernielingen
tengevolge van directe oorlogshandelingen, vorderingen, inbeslag
nemingen, roof door den bezetter enz.).
Het is duidelijk, zoo gaan de inleidende beschouwingen van het Wit
boek verder, dat op grond van de geschetste ontwikkeling kort na de
bevrijding ernstige gevaren van inflatoiren aard aanwezig moesten
worden geacht.
Het primaire doel van de maatregelen tot geldzuivering was dan
ook gericht op het herstel van het monetaire evenwicht. Het middel
hiertoe bestond uit het binden van de overtollige koopkracht, als
voorafgaand stadium tot de definitieve vernietiging van deze koop
kracht. Langs dezen weg werd de effectiviteit van het prijsbeheer-
schings- en distributie-apparaat vergroot en de omvang van den zwar
ten handel verminderd.
Voorts zou de saneering tevens dienstbaar worden gemaakt aan het
opsporen van zwarte of door collaboratie verworven vermogens, de
inning van achterstallige en nieuw te heffen belastingen en aam het
herstel van het budgetair evenwicht.
V oorbereidingen.
De voorbereidende maatregelen van de Nederlandsche Regeering
te Londen met betrekking tot de geldcirculatie in Nederland waren er
vooral en in de eerste plaats op gericht om de aam de bevrijding
deelnemende geallieerde legers en het na de bevrijding in te stellen
Militaire Gezag van de noodige circulatiemiddelen te voorzien voor
soldijbetalingen en overige uitgaven en voor het weder op gang brengen
van het economisch verkeer.
Begin 1943 werd besloten tot het plaatsen van een order tot het
drukken van muntbiljetten. De aanmaak van muntbiljetten bleef
echter beperkt tot hetgeen noodig was om te voorzien in de geld
behoefte van de geallieerde legers en het Militair Gezag. Voorts werd,
eveneens in den aanvang van 1943, een besluit genomen tot het doen
aanmunten van zilvergeld. Beoogd werd het tot stand brengen van een
evenwichtige circulatie, waarbij naast elkaar papiergeld en zilver in
het verkeer zouden worden gebracht.
Na de bevrijding van het Zuiden des lands openbaarde zich al spoe
dig het streven bij het publiek het nieuwe geld vast te houden.
Zoowel het nieuwe zilvergeld als de nieuwe muntbiljetten verdwenen
uit het verkeer, om te worden omgesmolten of opgepot in de verwach
ting, dat een eventueele saneering zich alleen op het oude geld zou
richten.
Door een verklaring van de Regeering dat geen onderscheid tus-
schen oud en nieuw geld zou worden gemaakt, kwam tevens vast te
staan dat het nieuwe geld zou kunnen worden gebruikt voor de even
tueele geldzuivering. Aangezien omtrent de noodzaak van een zoo
danige zuivering, gezien den financieelen toestand, waarin ons land
bij de bevrijding werd aangetroffen, geen twijfel meer bestond, be-
teekende dit, dat nieuw papiergeld moest worden aangemaakt. In het
begin van 1945 werden dan ook reeds opdrachten gegeven voor den
aanmaak van ander nieuw papiergeld in Engeland.
Na de algeheele bevrijding van ons land was het eerste werk dat met
betrekking tot de geldsaneering verricht moest worden, het definitief
zekerstellen van de voor de saneèring noodzakelijken aanmaak van
bank- en muntbiljetten. De vervaardiging van nieuwe munt- en bank
biljetten na de volledige bevrijding ook gedeeltelijk aan Nederland
sche firma's opgedragen nam echter veel tijd in beslag. Van een
directe en algeheele doorvoering der saneering kon dan ook helaas
geen sprake zijn.
Ie phase der zuivering.
Als eerste binnenlandsche saneeringsmaatregel verscheen het
Koninklijk Besluit van 5 Juli 1945. Hierin werd bepaald, dat de in
omloop zijnde bank- en muntbiljetten met ingang van Maandag 9 Juli
hun hoedanigheid van wettig betaalmiddel zouden verliezen. Tot en
met Vrijdag 13 Juli daaraanvolgend bestond de gelegenheid deze in te
leveren bij de kantoren van de Ned. Bank en bij de leden van de
Bedrijfsgroep Handelsbanken en van de Bedrijfsgroep Landbouw-
5
credietbanken. De tegenwaarde der biljetten zou gecrediteerd worden
op een rentelooze geblokkeerde rekening ten name van den eigenaar.
Door dezen maatregel werd een bedrag van 1688 millioen aan de
circulatie onttrokken.
De biljetten van 500.en 1000.waren reeds in Maart 1943
door den bezetter waardeloos verklaard. Een betrekkelijk belangrijk
bedrag aan deze biljetten was echter niet ingeleverd. Daar de motie
ven voor dit achterhouden ten deele moesten worden gebillijkt, werd
bij Koninklijk Besluit van 10 Juli 1945 na-inlevering onder bepaalde
voorwaarden mogelijk gemaakt.
Een zeer belangrijk en gunstig gevolg van de getroffen maatregel
was, dat het publiek door de intrekking der 100 biljetten besefte
dat het de Regeering ernst was met de geldsaneering en dat de voor
keur voor het chartale geld sterk verminderde. Men ontdeed zich van
zijn overtollige kassaldi.
De bankbiljetten-circulatie, welke na haar hoogtepunt op 7 Mei 1945
5518 millioein) op 9 Juli reeds geleidelijk was gedaald tot 4901
millioen, liep in de periode tot en met 10 September 1945 sterk terug,
namelijk tot 2.445 millioen.
Het groote voordeel van het feit, dat men uit eigen beweging zijn
kasgelden deponeerde, was, dat de werkzaamheden tijdens de latere
saneering hierdoor zeer aanzienlijk beperkt werden en hiermede de
geheele latere geldzuiverings-operatie binnen de grens der technische
uitvoeringsmogelijkheden was gebracht.
Een ander voordeel van de voorafgaande intrekking der 100
biljetten was, dat deze als een soort generale repetitie beschouwd
kon worden voor de inlevering van alle biljetten. Hierdoor heeft men
in het groot tal van fouten en stroefheden, welke zich in de practijk
voordeden, kunnen vermijden.
Tegenover deze voordeelen deden zich weldra eenige ernstige
nadeelen gevoelen
In de eerste plaats was het gevolg vain het verrassingselement dat
zeer velen, die zich ver van huis bevonden en die door het destijds
nog zeer gebrekkige verkeer niet in staat waren zich snel naar hun
woonplaats te begeven, onmogelijk tijdig konden inleveren. Ook vele
andere factoren (de late terugkeer van politieke gevangenen en andere
repatriëerenden, het bedolven zijin van geldkistjes en kluizen onder
het puin en dergelijke) bleken de inlevering te beletten.
In de tweede plaats deden zich bij de inlevering technische be
zwaren gevoelen, voornamelijk bestaande uit overbelasting van de
banken en abnormaal lange wachttijden van het publiek.
In de derde plaats bleek het persoonsbewijs onbruikbaar te zijin als
hulpmiddel bij de inlevering. Zoo waren zeer velen niet in het bezit
van een persoonsbewijs; ook was op het persoonsbewijs meestal te
weinig ruimte aanwezig om een behoorlijke aanteekening der inge
leverde biljetten aan te brengen. Vandaar dat het persoonsbewijs bij
de latere inlevering der andere coupures niet meer werd gebruikt.
Intusschen kon het belangrijkste deel der geldoperatie de
intrekking der kleinere coupures nog niet verwezenlijkt worden,
omdat niet voldoende nieuw geld was afgeleverd. Men vergete niet
dat het hier in totaal ging om de vervaardiging van honderden
millioenen munt- en bankbiljetten en ware het niet, dat aan de
Nederlandsche orders in Engeland op aandrang van onze Regeering
prioriteit was verleend, de uitvoering zou nog veel langer op zich
hebben moeten laten wachten. Het uitblijven der verdere sameerings-
maatregelen had echter een economisch en maatschappelijk schadelijk
effect. Het Witboek zelf zegt daaromtrent .Arbeiders met „zwart
geld" werkten niet, zakenlieden vluchten in goederen en hielden deze
vast tot „na de saneering". De voedselvoorziening dreigde spaak te
loopen, aangezien landbouwers hun duurzame veldvruchten niet wil
den afstaan of wel geen arbeiders konden krijgen voor oogstwerk-
zaamheden, waardoor de te velde staande gewassen verloren dreigden
te gaan."
Het gedeelte van het publiek dat reden had de komende saneering
met vrees tegemoet te zien, trachtte de op onoirbare wijze ver-
kregen winsten op de meest uiteenloopende manieren in veiligheid te j
brengen. Men zocht „belegging" in allerlei soorten realia, die minder
gemakkelijk te contröleeren waren en die tegen steeds hoogere
prijzen werden verhandeld.
Door de Overheid werden daartegen enkele maatregelen getroffen.
In de eerste plaats werd bepaald dat juweliers, goud- en zilver
smeden, antiquairs, kunsthandelaren enz. verplicht waren een register
aan te leggen van alle transacties, welke binnen het kader van hun
bedrijf werden verricht (met vermelding van naam en adres van
koopers en verkoopers en de bestede prijzen). Deze registratieplicht
werd 'ook opgelegd aan bontwerkers en detailhandelaren in boven-
kleeding. Ook volgde een aangifteplicht van bestede goederen met
vooruitbetaling.
Deze maatregelen zullen wel effect hebben gehad, doch het staat
wel vast, dat de hoeveelheid zwart geld dat gevlucht is in allerlei
goederen en kostbaarheden, zonder door den fiscus te kunnen wor
den achterhaald, groote afmetingen heeft aangenomen.
Eindelijk medio September achtte de Regeering het oogenblik
gekomen de verdere plannen met betrekking tot de geldzuivering ten
uitvoer te leggen.
Op 12 September 1945 werd de Beschikking Geldzuivering 1945
afgekondigd. Krachtens deze beschikking werd met ingang van
26 September al het in omloop zijnde oude papiergeld buiten omloop
gesteld. Alleen de Ned. Spoorwegen werden verplicht, de buiten
omloop gestelde geldsoorten voor betaling van personen- en vracht
vervoer aan te nemen tot en met 30 September. Op ongebruikte