DE GELDSANEERING (1)
4
of althans tot een betere productie en dus tot een grootere of betere
behoeftebevrediging.
Het inslaan van productieomwegen, hetwelk gepaard gaat met de
vorming van kapitaalgoederen als machines, gebouwen, werktuigen,
enz-, wordt nu mogelijk gemaakt, doordat er steeds personen of
groepen en combinaties gevonden worden, die bereid zijn een deel
van hun geldinkomen niet te verteren.
Dat dit noodzakelijk is, valt gemakkelijk uit het gegeven voorbeeld
af te leiden. Ook in onze maatschappij geschiedt de productie van
consumptiegoederen en de productie van kapitaalgoederen tegelijker
tijd. Om anderen in staat te stellen mede te werken aan de productie
van kapitaalgoederen, die een toekomstige welvaartsverhooging ten
gevolge zal hebben, is het noodig, dat degenen, die consumptiegoe
deren vervaardigen, deze zelf niet geheel verbruiken, doch deze ter
beschikking stellen van de werkers aan de kapitaalgoederenproductie.
Dit ter beschikking stellen geschiedt nu door niet-vertering van
een deel van het geldinkomen, met andere woorden door te sparen.
In dit verband moge er op worden gewezen, dat sparen op zich
zelf nog niet voldoende is voor de vorming van maatschappelijk
kapitaal. De besparingen moeten n.1. ook productief worden aange
wend. Zoolang het bespaarde bij den spaarder blijft, hetzij in spaar
pot of oude kous, sticht het geen maatschappelijk nut en loopt men
bovendien de kans op verloren gaan door diefstal of brand. Komt het
bespaarde bij de spaarbank en wordt het zoodoende ter beschikking
van derden gesteld, dan eerst gaat het economische diensten bewijzen.
3. Overheidsoverwegingen.
Naast de beide hiervoor genoemde overwegingen, n.1. die van per
soonlijken en van maatschappelijken aard, zijn er den laalsten tijd als
uitvloeisel van de bijzondere omstandigheden, waaronder wij als ge
volg van oorlog en bezetting leven, ook nog gekomen overwegingen
van de zijde der regeering, in welke overwegingen nog zeer bijzon
dere redenen naar voren worden gebracht om te sparen, teneinde te
komen tot herstel en wederopbouw van ons maatschappelijk leven.
Een groot deel van de kapitaalgoederen, die in ons land, toen dit
door de Duitschers overvallen werd, aanwezig waren, is vernietigd of
doet althans voor ons geen dienst meer.
Sparen nu is een belangrijk middel om zonder inflatie tot een
herstel van onzen kapitaalgoederenvoorraad te komen. Daarnaast zal
import van kapitaal- of consumptiegoederen een bijdrage kunnen
leveren tot den economischen opbouw. We dienen hierbij te beden
ken, dat dit slechts een middel is om een tijdelijken noodtoestand te
overbruggen. Voorzoover de importgoederen op grond van verstrekte
credieten worden verkregen, zullen wij in de toekomst de rente en
aflossing uit ons nationale inkomen moeten voldoen.
De begrooting voor 1947 wijst een totaal nadeelig saldo aan van
1967 millioen. Weliswaar is dit tekort 667 millioen lager dan het
vergelijkbare cijfer van de begrooting over 1946, maar het blijft toch
altijd nog een respectabel bedrag.
Dergelijke begrootingstekorten leveren een groot gevaar op voor
de waardevastheid van ons geld. De staat, die als gevolg van ver
schillende omstandigheden, grootendeels uit den oorlog voort
vloeiende, enorme uitgaven heeft te doen, ziet geen kans deze uit
gaven door inkomsten te dekken.
Als vaststaand kan worden aangenomen, dat het in de richting van
inflatie werkende effect van niet-sluitende staatsbegrootingen alleen
zal kunnen worden geneutraliseerd door besparingen.
De uitgaven van den staat, die voor een groot deel als improductief
moeten worden beschouwd, die dus de goederenvoorraad niet ver-
grooten, doen de geldhoeveelheid toenemen. Vloeit dit geld niet terug
naar de banken en andere financiëele organen, dan zullen de prijzen
een opwaartschen druk te verduren krijgen, die slechts door zeer
krachtige maatregelen op het gebied van rantsoeneering en prijs-
beheersching eenigszins kan worden verminderd.
Het is dan ook te begrijpen, dat van overheidszijde steeds weer
wordt aangedrongen op verhooging van de productie en op spaar
zaamheid, als zijnde de eenigste middelen om te komen tot een
werkelijk herstel.
III. TEGENWERKENDE FACTOREN.
Het vorenstaande samenvattende kunnen we het eens zijn over de
conclusie dat er, op grond van allerlei overwegingen, gespaard moet
worden. Terstond doet zich echter de vraag op ,,Maar is het nu ook
mogelijk om te sparen?"
En inzonderheid dan met het oog op de huidige tijdsomstandigheden,
waaronder wij leven.
Hoe staat het met de mogelijkheid tot sparen onder meer normale
maatschappelijke verhoudingen?
Of er gespaard wordt, hangt af van de grootte van het inkomen,
dat wil zeggen van het spaarvermogen van den consument en van
zijn begeerte om te sparen. Beziet men de volkshuishouding als ge
heel, dan zal het vermogen tot sparen voornamelijk aanwezig zijn bij
bepaalde inkomensklassen, n.1. bij diè klassen, wier inkomen de
mogelijkheid tot sparen openlaat. Het spaarvermogen van een volks
huishouding is in hooge mate afhankelijk van de bezits- en inkomens-
verdeeling; het wordt in belangrijke mate bepaald door de sociale
verhoudingen. De lagere inkomensklassen worden, doordat hun in
komen zoo klein is, gedwongen tot een beperking van hun consumptie
om te kunnen sparen.
En nu het sparen onder de huidige omstandigheden?
Gevoelen we het allen niet dagelijks aan den lijve, dat het leven
duur is? Is het voor velen niet zeer moeilijk om de gewone huis
houdelijke uitgaven uit hun inkomen te bekostigen Volgens de
jongste statistische gegevens blijken de totale gezinsuitgaven van ge
zinnen met inkomens van 30.tot 60.per week deze inkomens
te boven te gaan. Zij vullen het tekort aan door hun spaargelden op
te vragen, door voorwerpen te verkoopen of door zwarten handel,
alle daden, die lijnrecht ingaan tegen de normen, die elke redelijke
burger zich ten aanzien van den wederopbouw moet stellen.
Hier hebben we dus al een eerste belangrijk tegenwerkende factor
voor de bevordering van het sparen de duurte.
Maar er zijn er nog meer. En in hoofdzaak als gevolg van maat
regelen, genomen of aangekondigd door dezelfde overheid, die voor en
na aandringt op sparen.
Daar is in de eerste plaats de geldsaneering met alles, wat daaraan
verbonden is. Zeker, geldsaneering was noodzakelijk teneinde erger
te voorkomen en een gezonden basis te sqheppen, op welken de
wederopbouw kon worden opgetrokken. Echter neemt dit toch niet
weg, dat velen, wier spaartegoed voor een grooter of kleiner deel
indertijd werd geblokkeerd, er eenigszins huiverig -voor zijn geworden
om opnieuw hun spaargeld naar de bank te brengen.
Dan vervolgens de zoogenaamde goedkoop-geld-politiek der regee
ring, die medebrengt, dat de algemeene rentevoet zoo laag mogelijk
wordt gehouden. Deze lage rentevoet dwingt echter de spaarbanken
er toe ook aan hun inleggers een lage rente te vergoeden.
Prof, Verrijn Stuart heeft er in een onlangs gehouden lezing nog
nadrukkelijk op gewezen, dat in een tijd, waarin nieuwe besparingen
zooveel mogelijk gestimuleerd moeten worden, een politiek van lage
rente daarvoor niet bevorderlijk kan worden geacht.
Prof. Venrijn Stuart wijst er op, dat er andere factoren zijn, die voor
de spaarders grootere beteekenis hebben dan de hoogte van de rente,
n.1. de hoogte der kosten van levensonderhoud, de vrees voor de toe
komst van het ruilmiddel in een staat met begrootingstekorten en de
vrees voor de veiligheid van het bespaarde geld in een volkshuis
houding, welker regeering zich somtijds genoopt ziet tot de meest
draconische fiscale maatregelen. Toch luidt ten slotte de conclusie,
dat de rente in een tijd van groote propaganda voor aanvullende be
sparingen een niet te onderschatten beteekenis heeft.
Wij citeerden uit de rede van Prof. Verrijn Stuart reeds de door de
regeering genomen en nog te nemen fiscale maatregelen.
Ook deze zijn niet bevorderlijk voor het stimuleeren van het sparen.
Inzonderheid moge daarbij gewezen worden op de vermogens-
aanwasbelasting en de vermogensheffing, van de uitvoering van welke
maatregelen intusschen belangrijke verbeteringen voor het nationaal
budget worden verwacht.
Hiermede hebben wij, zonder in bijzonderheden af te dalen, enkele
factoren aangeduid, die alle remmend werken op de bevordering van
het sparen.
En toch, hoe moeilijk ook, er zal gespaard moeten worden. Ook de
overheid is hiervan overtuigd en bereidt een veelomvattende spaar -
campagne voor. Het succes daarvan zal echter alleen verzekerd zijn
als er meer practische blijken gegeven worden van psychologisch
inzicht.
Het groote probleem is niet dat der bestaande staatsschuld en niet
dat der heffingen, maar het is dat der bevordering der productiviteit
en der spaarzaamheid.
Het is zeer begrijpelijk, dat velen onwennig staan tegenover de
krachtige finantiëele maatregelen ter gezondmaking van de nationale
samenleving. Echter dient men hierbij wel terdege te overdenken de
groote beteekenis van een billijke verdeeling van het geleden verlies
over alle bezitters der tegenwoordige generatie.
Nogmaals wederopbouw en wederopleving zijn alleen te verkrijgen
door hard werken en sober leven.
Menigeen zal dit vooruitzicht wellicht niet aanlokkelijk vinden.
Een andere uitweg uit de huidige moeilijkheden is er echter niet en
daarom kunnen we niet anders doen dan de zaken voorstellen, zooals
ze zijn. Laat ons ieder doen wat we kunnen doen. Alleen door ge
zamenlijke krachtsinspanning zal het gelukken tot nieuwe welvaart
te komen.
Verschenen is het Witboek, waarin de Minister van Financiën in
gevolge de door hem gedane toezegging openbare verantwoording af
legt van de door hem getroffen maatregelen tot zuivering van het
geldwezen.
Daar ook de boerenleenbanken bij de getroffen maatregelen ten
zeerste betrokken werden en nog betrokken zijn, komt het ons niet
ondienstig voor in ons orgaan het een en ander uit dit interessante
boekwerk mede te deelen. Uiteraard zal slechts hier en daar een greep
kunnen worden gedaan, daar het Witboek 252 bladzijden telt.
Oorzaak en doel van de geldsaneering.
Toen Nederland op 5 Mei 1945 volledig werd bevrijd van de Duitsche
overheersching, was de toestand op het gebied van het geldwezen
hoogst zorgwekkend. De totale hoeveelheid geld had buitensporige
afmetingen aangenomert. Vóór het uitbreken van den oorlog, per einde
April 1940, bedroeg de totale hoeveelheid chartaal geld, wanneer men
den omloop aan teeken- en pasmunten ter grootte van circa 193
millioen buiten beschouwing laat, 1167 millioen. Vijf jaar later was
dit bedrag aangezwollen tot 5894 millioen. De omloop van het voor-