DE BOERENLEENBANKEN EN DE
VERMOGENSAANWASBELASTING.
vaste hypothecaire geldleeningen konden verstrekken. Deze meening
werd officieel bevestigd door de even later afgekondigde algemeene
vergunning no. 57. Tevens werd daarbij bepaald, dat eveneens tot
het aan vrije middelen toevertrouwde bedrag - onderhandsche lee
ningen met een looptijd van langer dan een jaar mochten worden ver
strekt aan provinciën, gemeenten, waterschappen en andere publiek
rechtelijke lichamen.
In tegenstelling met hetgeen de Achtste Aanvullingsbeschikkmg
Deblokkeering 1945 bepaalde, kunnen thans dus vaste hypothecaire
geldleeningen in vrij geld worden verstrekt.
Beschikkingen ten laste van de rekening van credieten in loopende
rekening onder hypothecair verband zijn echter, zooals hiervoren
onder I reeds vermeld, nog steeds gebonden aan de bepalingen van
de algemeene vergunning no. 40 en vallen dus onder groep I.
Wij willen thans nog eenige moelijkheden bespreken die in de prac-
tijk rijzen met betrekking tot sommige soorten van zekerheid.
GEBLOKKEERD TEGOED.
Het komt herhaaldelijk voor, dat een deblokkeeringsaanvrage wordt
geweigerd door de Nederlandsche Bank onder mededeeling, dat cre-
diet kan worden verstrekt onder zekerheid van geblokkeerd tegoed.
Inderdaad bestaat in sommige gevallen deze mogelijkheid, welke is
neergelegd in een regeling omtrent het al of niet doen gelden van
den voorrang van 's Rijks Schatkist. Voordat deze regeling bestond
waren ae banken uiteraard wat huiverig om tegen „dekking" van het
geblokkeerde tegoed crediet te geven, daar de fiscus zijn preferentie
daarop steeds kon uitoefenen, zoodat de bank kans liep, met een on
gedekte vordering te blijven zitten. Door de genoemde regeling is deze
kans echter belangrijk verminderd. Zij komt in groote trekken hierop
neer Indien de Inspecteur der Belastingen gedetacheerd bij de Neder
landsche Bank een verklaring van fiscaal geen bezwaar heeft afgegeven
op verzoek (in viervoud) van de bank waarbij het crediet is aan
gevraagd beteekent dit, dat de fiscus zijn voorrecht op het geblok
keerde tegoed niet zal uitoefenen, zoolang de bank niet is voldaan.
Deze verklaring kan echter alleen worden gevraagd wanneer het
crediet, tot zekerheid waarvan het geblokkeerde tegoed moet dienen,
grooter is dan J 5.000.1, j j
Over het crediet kan dan worden beschikt in alle gevallen, dat de
algemeene vergunning no. 40 dat toelaat, met dien verstande, dat
indien het gaat om aanschaffing van een partij goederen, welke ten
verkoop zijn bestemd of een partij grondstoffen welke in het bedriji
worden verwerkt, ten laste van het crediet per partij over met meer
dan 2.000.mag worden beschikt. De credietnemer mag dus ten laste
van het crediet, om een voorbeeld te noemen wel een partij kunstmest
betalen van 2.000.—, doch niet van 3.000.—, op straffe van verval
voor de bank van de voor haar gunstige regeling met betrekking tot
het voorrecht, dat de fiscus heeft.
POLISSEN VAN LEVENS-, PENSIOEN- OF LIJFRENTE
VERZEKERING OF INSCHRIJVING IN EEN SPAARKAS.
Deze moeten als onderpand ontraden worden. Bij afkoop komt in
vrij geld slechts tot uitkeering het verschil tusschen de reservewaarde
op den datum van afkoop en de reservewaarde per 26 September 1945.
Dit bedrag is uiteraard slechts een klein percentage van de afkoop-
waarde; de rest komt op geblokkeerde rekening. Aangezien het ge
blokkeerde tegoed zonder meer niet verrekend mag worden met een
debetsaldo en het bij verpanding eener polis nooit is te voorzien of
te zijner tijd de Nederlandsche Bank en de daarbij gedetacheerde
Inspecteur der Belastingen wel een deblokkeerings-vergunning, resp.
een verklaring van fiscaal geen bezwaar zal verleenen, zijn polissen
als onderpand op heden niet geschikt.
Bovendien mogen polissen, waarop na 10 Mei 1940, een bedrag in
eens van meer dan 500.— is gestort, zelfs niet verpand worden
zonder speciale toestemming vanwege het Ministerie van Financien.
In geval crediet wordt gevraagd tegen onderpand eener polis, ver-
wijze men den aanvrager naar de Maatschappij, waarbij de verzeke
ring is gesloten.
HYPOTHECAIRE VORDERINGEN.
Hypothecaire vorderingen kunnen als onderpand worden aangeno
men, indien zij dateeren van vóór 1 Januari 1942 of na 2 October 1945
uit vrije middelen zijn verstrekt. Slechts aflossingen op deze hypothe
caire leeningen mogen namelijk ten gunste van de vrije rekening van
den hypothecairen crediteur worden geboekt, zoodat de bank zoo n
aflossing dan zonder meer kan verrekenen met het debetsaldo van
een crediet tot zekerheid waarvan die vordering is verpand. De
aflossingen op leeningen, welke zijn afgesloten na 31 December 1941
doch voor 3 October 1945 en op leeningen, welke na 2 October 1945
uit geblokkeerd tegoed zijn verstrekt, mogen tot een bedrag van 10 /Q
per kalenderjaar van de hoofdsom op vrije rekening van den schuld-
eischer worden geboekt. Daar het restant op geblokkeerde rekening
wordt geboekt, kan deze laatste categorie, om dezelfde reden als
vermeld bij de polissen van levensverzekering enz., dus niet als
zekerheid voor een crediet dienen.
TER BEURZE VERHANDELBARE EFFECTEN.
Voorop worde hierbij gesteld, dat in principe credietverleening
tegen onderpand van effecten niet is toegestaan, daar men pas crediet
kan krijgen als de ter beurze verhandelbare effecten welke men heeft,
zijn verkocht. In gevallen dat het crediet naar zijn aard bestemd is
om niet langer dan 6 maanden te loopen, kan echter wel crediet
worden gegeven tegen effectenonderpand met de beperkingen, die wij
reeds eerder (onder I) noemden.
In verband met het feit dat bij verkoop 50 van de opbrengst op
geblokkeerde rekening van den verkooper moet worden geboekt,
neme men bij de beoordeeling van de waarde der tot zekerheid aan
geboden effecten dus slechts steeds de helft dier waarde m aan-
m DU^eldt natuurlijk niet voor na 10 Mei 1946 in regelmatig beurs-
verkeer of bij uitgifte na dien datum verkregen effecten, alsmede voor
spaarcertificaten.
Betreft het echter effecten, met betrekking tot welke naar den
indruk der bank wel eens een vordering tot rechtsherstel kan worden
gedaan, neme men deze niet als onderpand aan.
STORTINGEN IN VRIJ GELD MOGEN OOK
OP APARTE REKENING GEBOEKT WORDEN.
Niet onvermeld willen wij ook laten dat het sinds 30 Juli 1946 niet
meer dwingend is voorgeschreven, dat binnenkomend vrij geld moet
worden afgeboekt van een debetsaldo. De cliënt mag hiervoor vanaf
30 Juli 1946 op een aparte vrije rekening worden gecrediteerd. Wil
men deze bedragen echter toch boeken in mindering van een debet
stand, hetgeen wij in verband met de renteberekening ten sterkste
aanbevelen, dan kan men den credietnemer na zoon crediteering
steeds in het debet der rekening laten beschikken tot den hoogsten
debetstand, welke de rekening sinds 30 Juli 1946 (de debetstand op
dezen datum inbegrepen) vertoont, zonder dat de bank zich er om
behoeft te bekommeren of deze beschikking ingevolge de algemeene
vergunning no. 40 wel geoorloofd is.
DISPENSATIE-AANVRAGEN.
Ten slotte herhalen wij ons verzoek gedaan bij onze circulaire van
27 Juni 1946 no. 60 om geen credieten te verleenen, alvorens dispen
satie is verleend door de Centrale Bank, óók al is dit volgens de
bestaande dispensatieregeling niet noodig. Wij willen hiermede in
genen deele beweren, dat de boerenleenbanken zelf niet in staat
zouden zijn een bepaalde credietaanvrage te beoordeelen, doch dit
verzoek heeft ten doel, dat de Centrale Bank van de diverse moeilijk
heden, welke zich in de practijk voordoen, kennis neemt en daarmede
andere boerenleenbanken van dienst kan zijn.
In geval een crediet wordt aangevraagd voor een doel, waarvoor
de Nederlandsche Bank vergunning moet geven, gelieve men de
dispensatie-aanvrage niet te doen, alvorens de Nederlandsche Bank
heeft bericht, dat tegen een eventueele credietverleening voor dat
doel geen bezwaar bestaat. Dit voorkomt overbodig werk.
Wij hopen met deze beknopte mededeelingen onze boerenleen
banken een eenigszins bruikbare handleiding te hebben verschaft bij
de beoordeeling van de vele kwesties welke tengevolge van de geld-
saneeringsmaatregelen de credietverleening nog steeds bemoeilijken.
Het wetsontwerp inzake de vermogensaanwasbelasting is de beide
Kamers der Staten-Generaal gepasseerd en aangenomen.
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer zijn enkele belangrijke
wijzigingen aangebracht, welke ook voor onze boerenleenbanken een
ingrijpende verandering teweegbrengen, vergeleken met het oorspron
kelijke wetsontwerp.
In de Eerste Kamer, die het recht van amendement mist, heelt het
ontwerp geen wijziging meer ondergaan.
In de Railleisen-Bode van 15 Maart 1946 is aan het oorspronkelijke
ontwerp van wet, zooals het bij Koninklijke Boodschap yj*n 23 Febr.
1946 bij de Tweede Kamer is ingediend, een artikel gewijd.
Hierin werd de vermogensaanwasbelasting in. hoofdzaak behandeld,
voor zoover zij betrekking heeft op de z.g. Lichamen, tot welke groep
ook de Coöp. Vereenigingen en bijgevolg eveneens onze boerenleen
banken behooren.
In verband met de inmiddels in het ontwerp aangebrachte wijzigin
gen moge hieronder een nadere beschouwing volgen van enkele
punten, welke voor onze boerenleenbanken van belang zijn.
Aanvankelijk behoefde de vermogensaanwasbelasting ons weinig
zorg te baren, gezien het bepaalde in artikel 28, lid 1 onder III van
het oorspronkelijke wetsontwerp, volgens hetwelk de vermogens-
aanwas, ter berekening van de belastbare som, verminderd werd met
5 van de waarde der bezittingen in het beginvermogen.
Dit kwam practisch hierop neer, dat van den vermogensaanwas 5
over de totaaltelling der fiscale beginbalans kon worden afgetrokken,
waardoor het gros der boerenleenbanken geheel van de vermogens
aanwasbelasting vrij viel, terwijl voor de overige de belastbare som
tot vrij geringe afmetingen werd teruggebracht.
Deze voor ons gunstige bepaling werd echter bij de wijziging van
26 April 1946 ingetrokken, waartegenover van verplichte herwaar
deering van het onroerend goed werd afgezien. Volgens het oorspron
kelijke ontwerp moest het vaste goed n.1. tegen verkoopwaarde
(met een maximum waardestijging van 10 worden opgenomen
hiervoor kwam nu de fiscale boekwaarde in de plaats.
Het groote nadeel voor onze boerenleenbanken gelegen in het ver
vallen van den algemeenen aftrek van 5 werd echter geenszins ge
compenseerd door het geringe voordeel, eventueel verbonden aan de
nieuwe waardeering (fiscale boekwaarde) van het onroerend goed.