DE TROONREDE EN DE LANDBOUW CREDIETVERLEEN1NG AAN GETROFFEN LANDBOUWBEDRIJVEN 4 rische Afdeeling prijs te stellen op meer algemeen voorlichtendeunzen- dingen voor boer en stedeling, dan zal zeker het Ministerie daarbij gaarne zijrr medewerking verleencn. Hetgeen thans op deze agrarische afdeeling wordt vertoond heeft de verwachtingen overtroffen en het is verheugend, dat de eerste beurs na de bevrijding reeds nu een succes kan worden genoemd. Met den wensch, dat de Raad van Bestuur van de Koninklijke Nederlandsche Jaarbeurs er in mag slagen de Agrarische Afdeeling van de Najaarsbeurs tot steeds grooter bloei te brengen en met de beste wenschen voor het welslagen van de Agrarische Afdeeling van de eerste najaarsbeurs na de bevrijding, verklaar ik de Agrarische Af deeling der 47ste Koninklijke Nederlandsche Jaarbeurs geopend. Het Algemeen Agrarisch Archief van 18 Augustus j.1. geeft van de hand van Ir. D. J. Maltha een beschouwing over hetgeen de op 23 Juli j.1. uitgesproken Troonrede vermeldt met betrekking tot den landbouw. Het besproken gedeelte der Troonrede luidde als volgt: Bij de ten aanzien van den landbouw te nemen maatregelen zal er naar worden gestreefd aan het economisch verantwoorde kleine boeren- en tuindersbedrijf een zoodanig inkomstenpeil te waarborgen, dat voor het gezin een behoorlijk bestaan verzekerd is. Met inachtneming van een redelijke belooning voor diegenen, die in land- en tuinbouw werkzaam zijn, zal de aandacht bij voortduring gericht moeten blijven op de verlaging van den kostprijs van onze land- en tuinbouwproducten. Daarnaast is bevordering van de kwali teitsverbetering een eerste vereischte. Het land- en tuinbouwonderwijs zullen moeten worden uitgebreid, terwijl het landbouwkundig onderzoek zich tot nieuwe gebieden zal dienen uit te strekken. Bijzondere aandacht zal worden geschonken aan de opleiding van landarbeiders. Het herstel van het geschonden landbouwbedrijf zal met kracht worden voortgezet. Eerlang zal een ontwerp van wet, in het bijzonder het herstel van Walcheren regelende, bij de Staten-Generaal worden ingediend. Ruilverkavelingen en herontginningen zullen een meer rationeel giondgebruik mogelijk moeten maken, terwijl voorbereidingen zullen worden getroffen voor verdere landaanwinning en nieuwe inpolderingen. Bij deze maatregelen zal aan de aankleeding van het landschap bijzondere aandacht worden geschonken. Regelen van wet ten aanzien van verkoop en doelmatige verpachting van gronden zullen worden voorbereid. Aan de beschouwing van Ir. Maltha ontleenen wij het volgende: Wat den landbouw betreft, valt op, dat in de eerste plaats wordt genoemd het verzekeren van een bestaanszekerheid voor het econo misch verantwoorde" kleine boeren- en tuindersbedrijf. Ook bij deze regeering neemt dus het kleine-boerenvraagstuk een belangrijke plaats in, waarbij de regeering, blijkens haar uitlating over het „economisch verantwoorde" kleine bedrijf, ^dit bedrijf op een reëele economische basis wil plaatsen, dat wil dus zeggen, dat de bestaanszekerheid voor het kleine bedrijf gezocht zal worden niet in steun, maar in andere middelen, waardoor deze kleine bedrijven „loonend" kunnen worden. Deze middelen zullen ongetwijfeld mede worden geyonden in de aange kondigde ruilverkaveling en herontginningen en mogelijk ook in de „regelen van wet ten aanzien van verkoop en doelmatige verpachting van gronden", welke zullen worden voorbereid. Dat de regeering zich bij haar landbouwbeleid op een economische basis plaatst, spreekt ook uit de uitlating, dat bij voortduring de aan dacht gericht zal moeten blijven op verlaging van den kostprijs van onze land- en tuinbouwproducten en de bevordering van de kwali teitsverbetering. Daarbij blijft echter een eerste voorwaarde een redelijke belooning voor degenen, die in land- en tuinbouwwerkzaam zijn (een redelijke belooning dus zoowel voor de boeren en tuinders als voor de arbeiders). Ook aan het landbouwonderwijs wordt aandacht besteed, vooral aan de opleiding van landarbeiders. Beteekent het noemen van het landbouwonderwijs bij de paragraaf over den landbouw, dat het ge- heele landbouwonderwijs zal blijven ressorteeren onder het Ministerie van Landbouw Bij het landbouwherstel wordt speciaal het herstel van Walcheren genoemd, waarvoor een wetsontwerp zal worden ingediend. Land aanwinning en nieuwe inpolderingen staan eveneens op het programma: de landhonger is in Nederland nog steeds groot. Deze in Nederland van ouds beproefde middelen voor gebiedsuitbreiding ondervinden minder moeilijkheden, zeker van internationalen aard, dan het andere middel, dat zooveel stof heeft doen opwaaien annexatie. Het valt, volgens Ir. Maltha, op, dat in het algemeen in de land- bouwpers weinig aandacht wordt besteed aan de Troonrede. Slechts een enkel blatl geeft eenig commentaar. Het Hollandsch Landbouwweekblad wijst op de voor den landbouw gunstige passage, dat eenerzijds den ondernemers in het landbouw bedrijf een redelijk bestaan zal worden verzekerd en anderzijds diverse maatregelen zullen worden genomen om tot lagere productiekosten te geraken. Het blad juicht het toe, dat de regeering naar verschillende landen deskundigen pp landbouwgebied heeft uitgezonden, waardoor in die landen de mogelijkheden voor onze landbouwproducten beter kunnen worden onderzocht. Vooral nu Duitschland als afnemer voor- loopig is uitgeschakeld, dienen voor onzen landbouw nieuwe afzet markten te worden gevonden. Het blad wijdt ook de aandacht aan de passage over het kleine boeren- en tuindersbedrijf, waarbij het opmerkt, dat het in de practijk nog niet mee zal vallen om te bepalen wat. economisch verantwoorde kleine boeren- en tuindersbedrijven zijn. „Het kleine-boerenvraagstuk", aldus schrijft het blad, ,,kan niet zuiver economisch bezien worden, zoolang het losgemaakt wordt van politieke en ethische overwegingen". Overigens meent het blad, dat er thans vele kleine bedrijven zijn, die er op het oogenblik allerminst moeilijk voorstaan. Ten aanzien van de verlaging van de productiekosten wordt nog opgemerkt, dat nog zeer veel voor rationalisatie en mechanisatie in aanmerking komt. De Plattelandspost juicht het toe, dat de regeering het vraags.uk van het klein-bedrijf eindelijk wil aanpakken. Het blad hoopt, dat, ondanks alle economische remmen, het accent bij verlaging van den kostprijs zal blijven liggen op den socialen factor. Het blad betreurt, dat van het herstel der getroffen gebieden alleen Walcheren met name wordt genoemd. In vele ander.e gebieden baart de toestand niet minder zorg. Het blad Boeren-Recht spreekt eveneens zijn voldoening uit over het aanpakken van het kleine-boerenvraagstuk, doch meent, dat uit de zinsnede „economisch verantwoorde" blijkt, dat de bui voor de kleine boeren nog niet is weggedreven. In de Rubriek ten behoeve van den Landbouw, verzorgd door de Afdeeling Voorlichting van het Ministerie van Landbouw, Visscherij en Voedselvoorziening werd over den zender Hilversum I een vraag gesprek gehouden met den Heer Mr, G. van Setten, Secretans van den Rijksdienst voor Landbouwherstel, De vragen werden gesteld door den Heer J. D. Rempt, plaatsvervangend Hoofd van de Afdeeling Voorlichting van het Ministerie van Landbouw, Visscherij en Voedsel voorziening, Dit gesprek bedoelde een antwoord te geven op de volgende vragen „Hoe staat het eigenlijk met de credietverleening aan de getroffen landbouwbedrijven?" en ,,Hoe luiden de bepalingen en maatregelen, welke daarvoor worden genomen door den Rijksdienst voor Landbouwherstel, Zooals bij den aanvang van dit vraaggesprek werd opgemerkt, heeft de Directeur van den Rijksdienst voor Landbouwherstel, de heer Ir. Sevenster, in deze rubriek voor de radio reeds het een en ander verteld over de vergoeding van de oorlogsschade in den land bouw (zie Raiffeisen-Bode 1 April 1946 pag. 5 en 6), Deze vergoe- ding bleek te worden vastgesteld op grond van het besluit op de Materiëele Oorlogsschaden 1945. De rijksbijdragen worden krachtens dit besluit in principe gebaseerd op de waarde van het beschadigde goed op 9 Mei 1940. Op dezèn regel bestaan uitzonderingen, maar ten aanzien van de verloren gegane bedrijfsgebouwen en bedrijfs- inventaris wordt toch als grondslag aangenomen de verkoopwaarde op basis 1940. Dit beteekent in feite, dat voor vernielde boerderijen de rijksbijdrage ongeveer 2025 pet. van de herbouwkosten zal be dragen. De bouwkosten zijn namelijk nu meer dan tweemaal zoo hoog als toen en de verkoopwaarde was in 1940 veelal niet hooger dan de helft van de nieuwbouwwaarde op dat tijdstip. Voor den inventaris geldt ongeveer dezelfde verhouding tusschen rijksbijdrage en heraanschaffingskosten. De Overheid is er zich van bewust dat daardoor de herbouw en evenmin de heraanschaf onmogelijk in den noodzakelijksten omvang zal kunnen geschieden en heeft daarom uitgezien naar een oplossing om, met handhaving van de bestaande bijdragenregeling, het herstel toch mogelijk te maken. Het is jammer, dat de regeling nog niet officieel is vastgesteld, maar toch kunnen reeds enkele mededeelingen worden gedaan, althans wat de grondslag betreft, waarop de regeling zal komen te rusten. Allereerst de boerderijen. Uitgangspunt is, dat wil een rendabele exploitatie mogelijk zijn de gebouwenlast per hectare een zeker bedrag niet mag ^over schrijden. Uit de reeds genoemde verhouding tusschen rijksbijdrage in de schade en de werkelijke herbouwkosten wordt wel duidelijk, dat wanneer het nadeelig verschil tusschen beide geheel door den eigenaar zou moeten worden gedragen (wat veelal niet eens mogelijk zal zijn), de exploitatie nief meer zonder verlies zou klinnen ge schieden. De Overheid stelt zich nu voor om credieten op langen termijn te verstrekken, gedeeltelijk ook renteloos, om de moge lijkheid te openen den herbouw toch te doen geschieden. Het renteloos crediet zal 55—95 pet. van het niet overbrugde deel kunnen bedragen. Het niet-overbrugde gedeelte wordt gevormd door van de werkelijke bouwkosten af te trekken het totaal van de rijks bijdrage en het bedrag, waarop de grootere gebruikswaarde is ge waardeerd. Nieuwe gebouwen hebben namelijk in het algemeen een grootere gebruikswaarde dan de oude. De onderhoudskosten der nieuwe gebouwen zullen veel geringer zijn, terwijl zij voorts beter aan haar bestemming zullen beantwoorden dan oude gebouwen. Het bedrag, waarop de hoogere gebruikswaarde is vastgesteld, zal daar- ,om niet voor renteloos, maar alleen voor rentedragend crediet in aanmerking komen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1946 | | pagina 4