2 GELD EN CREDIET (V) Tot goed begrip van het verband tusschen de reeds ver schenen gedeelten van dit artikel en de nog volgende, brengen wij onder de aandacht, dat het hoofdstuk ,,Geld en crediet" (overgenomen uit het boek Beschrijvende Economie" van Prof. Weststrate) vier gedeelten telt, t.w.: een inleiding, een beschrijving van het geldwezen, een beschouwing over het credietwezen, om te besluiten met de effectenbeurs. De inleiding en het geldwezen namen wij reeds op, terwijl wij thans bezig zijn met het credietwezen. Van het onder deel ,,De credietinstelling-en" werden reeds behandeld de circulatiebank en de algemeene banken, met welke laat ste wij thans vervolgen. Wij waren aangeland bij een beschrijving van de verschillende soorten bankzaken zulks aan de hand van de maandstaat (de verkorte balans) van de gezamenlijke Nederlandsche groote banken per 31 December 1939, welke beschrijving wij hieronder voortzetten. De algemeene banken nemen ook wel eens deel in ondernemingen, b.v. door het nemen van aandeelen, maar tot beperkte bedragen zie post 9. De posten 10, 11 en 12 slaan wij over, zoodat wij nu komen bij de passiva. De crediteuren (post 13) zijn de deposanten, en wel uitsluitend degenen, die dagelijks opvraagbare deposito's hebben gestort. Uit post 16 blijkt, dat de banken ook deposito's, die op zekeren termijn opzegbaar zijn, aannemen. De splitsing van beide soorten is van be lang, omdat slechts de dagelijks opvraagbare deposito's giraal geld zijn. De meeste menschen immers zullen niet geneigd zijn, een deposito, dat eerst over b.v. 6 maanden opeischbaar is, in betaling aan te nemen. De algemeene banken géven bankaccepten af (zie post 14); dit zijn wissels; die zij accepteeren ten behoeve van een cliënt, en met behulp waarvan de cliënt bij een andere bank crediet kan verkrijgen (het feit, dat de wissel door een soliede bank is geaccepteerd, maakt, dat de cliënt haar gemakkelijk en voordeelig kan verdisconteeren). De posten 15, 17, 18 en 19 slaan wij over, om nog even de aan dacht te vestigen op 20 en 21 kapitaal en reservefonds. Niet omdat hieruit iets blijkt omtrent de zaken, die de algemeene banken doen, maar omdat hieruit blijkt, dat zij groote eigen kapitalen hebben. Dit is van belang, omdat hierin de waarborg voor de crediteuren der banken is gelegen. De werkzaamheden der algemeene banken blijken vrij volledig uit de maandstaat, zeiden wij hiervoor, maar niet geheel volledig. Het volgende moet nog worden toegevoegd, om het beeld wat meer compleet te maken. De credieten, welke de algemeene banken verleenen, zijn over het algemeen credieten op korten termijn. Dit moet ook het geval zijn, omdat hun verplichtingen op korten (of zeer korten) termijn zijn. Investeeringen op langen termijn ontbreken echter niet geheel zie posten 3, 8 en 9, terwijl ook in post 7 misschien enkele credeiten, die niet spoedig kunnen worden los gemaakt, verscholen zijn. De alge meene banken kunnen zich, zonder hun liquiditeit in gevaar te bren gen, op beperkte schaal de luxe van investeeringen op langen termijn permitteeren, omdat zij een groot eigen kapitaal hebben, dat natuur lijk niet bloot staat aan opvraging, zooals de deposito's. De emissie-werkzaamheden van de algemeene banken komen in de maandstaat niet voldoende tot uiting. Zij zijn een vrij belangrijk onder deel van hun bedrijf, dat tijdens een gunstige conjunctuur nogal wat bijdraagt tot hun winsten. Meer nog dragen hiertoe bij de effecten zaken, waarmede zij zich bezig houden het koopen en verkoopen van effecten voor cliënten ter beurze, het innen van coupons en dividendbewijzen. Andere werkzaamheden, die niet in de maand staat tot uiting komen, zijn het incasseeren van wissels, kwitanties e.d. en het bezorgen van assuranties. De lijst van werkzaamheden is hiermede nog niet geheel compleet, maar het voornaamste hebben wij toch gehad. De algemeene banken vervullen een belangrijke functie in het economisch leven. Niet alleen, omdat zij credietbemiddelaars zijn (de deposito's gaan via hen naar de ondernemers, die crediet noodig hebben), maar ook omdat zij, zooals wij gezien hebben, door crediet- verleening geld scheppen. Al heeten de algemeene banken algemeen", dit wil niet zeggen, dat zij alle mogelijke credietbehoeften vervullen. In het bijzonder de behoefte aan crediet op langen termijn wordt slechts in geringe mate door hen verzorgd (zeer terecht, in verband met hun finantiëele structuur). Bovendien bewegen zij zich weinig op het gebied van het middenstandscrediet en vrijwel in het geheel niet op het gebied van het landbouwcrediet (beide zijn om verschillende redenen minder ge schikt voor hen). Er is dus voldoende ruimte voor de ontwikkeling van andere banken, die zich dan ook inderdaad ontwikkeld hebben. C. De hypotheekbanken. Dit zijn banken voor lang crediet. Zij geven leeningen op langen termijn uitsluitend onder hypothecaire dekking. Hiertegenover ver krijgen zij ook crediet op langen termijn door uitgifte van obligaties, die den eenigszins misleidenden naam van pandbrieven dragen (mis- leidend, omdat er geen pandrecht aan verbonden is; het zijn gewone obligaties). Het gestorte aandeelenkapitaal der hypotheekbanken ;s klein, maar tot waarborg voor de pandbriefhouders dient de ver plichting tot volstorting van de aandeelhouders. De omvang van de hypotheekbanken is sinds 1930 vrij belangrijk teruggeloopen, maar in 1939 hadden zij toch nog pl.m. milliard aan hypothecaire leeningen uitstaan( vergelijk dit bedrag met dat van de credieten, verleend door de algemeene banken). Een speciaal soort hypotheekbank zijn de scheepshypotheekbanken, welker uitstaande leeningen (1939 ruim 50 millioen) in, het zoo juist genoemde cijfer niet begrepen zijn. D. De spaarbanken. De algemeene banken zijn ook niet voldoende ingericht op het gelegenheid geven tot sparen. Vandaar, dat zich een zeer groot aantal spaarbanken heeft ontwikkeld, waarvan sommige van groot belang zijn geworden. Verreweg de grootste is de Rijkspostspaarbank. Maar er zijn nog een paar honderd particuliere spaarbanken. Om het belang der spaarbanken aan te duiden, worde het totale tegoed der inleggers per ultimo 1938 vermeld 1241 millioen, (waarvan ruim de helft was ingelegd bij de Rijkspostspaarbank). Het grootste deel van de particuliere spaarbanken is aangesloten bij den Nederlandschen Spaarbankbond, die een controleerende en adviseerende functie uitoefent. De spaarbanken ontvangen crediet op korten termijn van de spaar1 ders (immers de spaartegoeden zijn op korten termijn opvraagbaar), maar daartegenover verleenen zij vrij véél crediet op langen termijn, in den vorm van aankoop van overheidsobligaties en hypothecaire leeningen. Dit schijnt een overtreding van het principe der liquiditeit, maar de schijn bedriegt ook hier. In de eerste plaats, omclat effecten banktechnisch geen illiquide beleggingen zijn: men kan hen verkoopen, of, als men dit niet wil, omdat men verlies zou lijden, beleenen bij de Nederlandsche Bank; men kan effecten dus altijd, althans voor het grootste deel, omzetten in geld en dus liquide maken. In de tweede plaats omdat de spaartegoeden die formeel op kortei) termijn op vraagbaar zijn, in werkelijkheid dikwijls credieten zijn, die op lan- geren termijn aan de spaarbank zijn verleend; vele spaartegoeden blijven jaren en jaren staan. Het is dus volkomen verantwoord voor het bestuur van een spaarbank, wanneer het een deel der spaar tegoeden op langeren termijn belegt. Mocht een exeptioneele run ontstaan, dan is de circulatiebank meestal wel bereid zoo noodig ook hypothecaire vorderingen te beleenen om de spaarbank aan contanten te helpen, (Illustratie van het groote nut der circulatiebank en van haar vermogen om naar behoefte geld te scheppen). E. Boerenleenbanken. (De schrijver verwijst hier naar hetgeen omtrent de boerenleen banken is vermeld in het hoofdstuk betreffende ,,De individuëele huishoudingen" en wel de coöperatieve vereenigingen, nader de credietcoöperatie. Wij zijn zoo vrij uit dit gedeelte de volgende alinea's over te nemen, opdat van de verschillende soorten van banken een volledig overzicht worde verkregen) In Duitschland stichtte Raiffeisen in 1864 de eerste coöperatieve landbouwbank. Iets eerder had Schulze-Delitzsch coöperatieve mid- denstandsbanken opgericht. Het coöperatieve bankwezen heeft zich sindsdien enorm ontwikkeld, althans de coöperatieve landbouwbanken volgens het systeem Raiffeisen (naar hun stichter ook wel genoemd Raiffeisenbanken). De coöperatieve middenstandsbanken hebben in ons land nooit goed wortel geschoten en een groot deel van hen heeft eenigen tijd na den eersten wereldoorlog een minder roemvol einde gevonden. De Raiffeisenbanken, hier te lande gewoonlijk genaamd boerenleenbanken, hebben een groote vlucht genomen. Het aantal boerenleenbanken is op het oogenblik ongeveer 1300 (met inbegrip van die boerenleenbanken, welke in den rechtsvorm van Koninklijk erkende vereeniging zijn gestoken, maar overigens coöperatief geor ganiseerd zijn). Zij zijn, op een paar uitzonderingen na, vereenigd in twee centrale organisaties de Coöp. Centrale Raiffeisen-Bank te Utrecht en de Coöp. Centrale Boerenleenbank te Eindhoven. Deze centrale banken verleenen credieten aan die boerenleenbanken, welke crediet noodig hebben, omdat niet voldoende geld bij hen is ingelegd om hun functie van credietgeefster te vervullen; bij haar kunnen de boerenleenbanken, bij welke meer geld is ingelegd dan zij kunnen ge bruiken voor credietgeving, het overtollige beleggen; zij hebben de algemeene leiding van de bankpolitiek der boerenleenbanken en con troleeren hun administratie. De boerenleenbanken zijn vrijwel alleenheerschers op het terrein van het landbouwbedrijfscrediet een positie, waarvan zij uit den aard der zaak geen misbruik maken, want zij zijn immers instellingen van de boeren zelf. Een commerciëele bank berekent aan haar crediet- nemers zoo veel mogelijk rente, want haar doel is het maken van winst; de boerenleenbank berekent zoo weinig mogelijk rente. De commerciëele bank vergoedt aan haar deposanten zoo weinig mogelijk rente; een boerenleenbank zoo veel mogelijk, want zij werkt niet om winst te maken, maar om het belang van de leden te bevorderen. De boerenleenbanken zijn in verschillende opzichten merkwaardige instellingen. Zij zijn een groote en stevige bank-organisatie geworden uit niets. De andere banken worden gesticht, voorzien van groote kapitalen, die het publiek ontzag en den deposant vertrouwen inboe zemen. De boerenleenbank wordt opgericht met een voorschotje van de Centrale Bank (vroeger kregen zij ook wel een kleine gave van de regeering tot bestrijding van de oprichtingskosten). Zij beginnen dus geheel zonder eigen kapitaal, zonder zelf een cent te bezitten. En toch zijn de deposanten en spaarders van de boerenleenbanken

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1946 | | pagina 2