AIFFEISEN-BODE OFFICIÉÉL ORGAAN VAN DE COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN-BANK TE UTRECHT ONTWERP WET BELASTINGHERZIENING 1946 (II) REDACTIE EN ADMINISTRATIE KR NIEUWE GRACHT 29 UTRECHT TE LEF 15867 NEGEN EN TWINTIGSTE JAARGANG No. 3 1 SEPTEMBER 1946 In het vorig nummer van „De Raiffeisen-Bode" maakten wij een aanvang met een korte bespreking van boven genoemd wetsontwerp. Behandeld werden de wijzigingen, die het ontwerp beoogt aan te brengen in de vennoot schapsbelasting. Thans zullen worden nagegaan de ver anderingen, die het ontwerp voorstelt in enkele andere belastingen. ONDERNEMINGSBELASTING. De vorenstaande verlaging heeft tevens invloed op de bepaling van de bedrijfsopbrengst volgens de ondernemingsbelasting, daar toch grondslag voor de bedrijfsopbrengst de winst is volgens de inkomsten- of vennootschapsbelasting. De belasting volgens de grondslag bedrijfs opbrengst wordt dus eveneens lager. Op het bedrijfsvermogen heeft de belastingvrije reserve geen invloed, daar zij niet als schuld mag wor den afgetrokken. VERMOGENSBELASTING II (voor lichamen). Hier wordt voorgesteld om het tarief voor de belastingjaren, die met of na 1 Januari 1945 ingaan, te verminderen tot V2 °/oo en de minimumbelasting tot 6.Met ingang van 1 Januari 1945 vervalt de vermogensbelasting II geheel. Ook dit beteekent een vrij aanzien lijke besparing op de te betalen belastingen. INKOMSTENBELASTING. Behalve de hierboven reeds besproken mogelijkheid voor onder nemingen verschillende reserves te vormen en verder enkele aange brachte wijzigingen op technische grondslag, is het tarief herzien. Deze tariefherziening zal volgens het ontwerp ingaan op 1 Januari 1946. Het tarief gaat evenals het oude uit van drie tariefklassen, ongehuwd, gehuwd en gehuwd met kinderaftrek. Voor gehuwden zonder kin deren is uitgegaan van een belastingvrij inkomen van 1.000. Volgens het in 1940 geldende tarief bedroeg het belastingvrije inkomen 750".dus werd dit belastingvrije inkomen met Vs verhoogd. Voor ongehuwden bedraagt het belastingvrije inkomen 750. De primaire aftrek voor alle kinderen is gesteld op 240.per kind. Hiernaast komt dan nog een aanvullende kinderaftrek, die echter op een geheel andere en ruimere basis is geschoeid dan in 1940. Voorts is het aantal tariefklassen aanzienlijk uitgebreid, dit met het doel om de groote sprongen in de belasting, die tijdens het bezettingstarief bestonden, te vermijden (de tariefklassen verschilden daar 300. De progressie loopt tot 75 op. Bij ongehuwden wordt dit percentage bereikt bij een inkomen van 66.750.en bij gehuwden zonder kin deren bij een inkomen van 133.000.Het tarief is logischer dan het bestaande uit den bezettingstijd. Het uiteindelijke resultaat is, dat de belastingdruk op de ongehuw den aanmerkelijk is verlicht, al blijven deze zwaarder belast dan de gehuwden. Bovendien is de belasting der inkomens beneden 7.000 verlaagd, doch voor de daarboven gelegen inkomens is zij verhoogd Van de verdere technische wijzigingen is voor het binnenland van belang, dat in geval van liquidatie van het bedrijf niet langer de eerste 5.000.van belasting zijn vrijgesteld. De wijzigingen hebben niet ten doel uit de inkomstenbelasting een grootere opbrengst te krijgen. De verwachting is, dat over het geheel genomen de opbrengst ongeveer gelijk zal blijven. LOONBELASTING. Het spreekt wel haast vanzelf, dat gezien de fariefwijziging van de inkomstenbelasting ook de tarieven van de loonbelasting daarmede in overeenstemming moeten worden gebracht. Hierbij wordt tevens de in de loonbelasting verrekende aftrek van 100.voor beroepskosten en persoonlijke verplichtingen teruggebracht op 78. VERMOGENSBELASTING VOOR NATUURLIJKE PERSONEN. In het ontwerp wordt voorgesteld om met ingang van 1 Januari 1946 voor ongehuwden de aftrek van 7.500.tot 10.000.té verhoogen en anderzijds om de aftrek voor kinderen van 7.500.voor ieder kind te verlagen tot 5.000.Het verschil in belasting tusschen gehuwden en ongehuwden wordt hierdoor verlaagd. Tenslotte wordt voorgesteld de mogelijkheid te openen om bij algemeene maatregel van bestuur voorschriften te geven over de wijze van berekening van het zuiver vermogen, waarnaar voor de belastingjaren 1945 en 1946 de vermogensbelasting zal worden ge heven en ook in welke gemeente men zal worden aangeslagen. Deze voorschriften zullen dan beoogen 1. een uitweg mogelijk te maken uit allerlei vragen en moeilijk heden, die zich voor kunnen en zullen doen bij de berekening van het vermogen per 1 Januari 1945 2. het zuiver vermogen, waarnaar de vermogensbelasting 1946 wordt geheven, zooveel mogelijk te doen aansluiten bij het ver mogen, dat volgens de vermogensaanwasbelasting op de tweede peildatum (31 December 1945) aanwezig was, of bij het ver mogen, waarnaar de algemeene vermogensheffing zal worden geheven. Het laatste gedeelte heeft ten doel, ook voor het geval, dat belas tingplichtigen zijn verhuisd naar andere inspecties, de aanslagregeling 1945 en 1946 bij den zelfden inspecteur te doen berusten. Alle tot nog toe besproken voorgestelde wijzigingen beoogden hetzij de belastingdruk te verlagen, hetzij de druk der belastingen anders over de belastingplichtigen te verdeelen en het draagkrachtprincipe beter tot uitdrukking te brengen, zulks met .uitzondering van de uit breiding van de ondernemingsbelasting tot de landbouwbedrijven, waarmede men een in ons belastingstelsel op niets gebaseerde bevoor rechting van een groep ondernemers heeft opgeheven. Aangezien in dezen tijd een verlaging van de inkomsten van den Staat niet moge lijk is, gezien de zoo gestegen publieke uitgaven, moest hiertegenover een compensatie worden gevonden. Deze compensatie is gevonden in de verhooging van het tarief van verschillende andere belastingen. V rhooging van de rechten van successie, van overgang en van schenking. De groote verkrijgingen in de rechte lijn worden vrij aanzienlijk verzwaard, terwijl om betere aansluiting te verkrijgen bij deze hoogere tarieven in de andere gevallen de rechten een matige verhooging ondergaan. Gelijktijdig met de invoering van het tarief vervallen de thans op deze rechten geheven opcenten. OMZETBELASTING. Hier luidt het voorstel om het onder de bezetting ingevoerde stelsel te handhaven, doch de thans geldende tarieven met 50 te ver hoogen. Het algemeene tarief wordt derhalve van 2 op 3 gebracht en het tarief voor leveringen van den fabrikant rechtstreeks aan den afnemer voor consumptieve doeleinden van 4 op 6 Teneinde te voorkomen, dat de verhoogde omzetbelasting te zwaar zou drukken op de eerste levensbehoeften, is bepaald, dat deze geheel van de omzetbelasting zullen zijn vrijgesteld, te weten aardappelen, brood, granen, meel en bloem van granen, melk en water. Voor de levering van den fabrikant (producent) rechtstreeks aan den uiteindelijken verbruiker is het verhoogd tarief ad 6 niet van toe passing op gas, electriciteit, doode en levende dieren met uitzonde ring van oesters, kreeften en zalm eieren, fruit, versche, gezouten, gedroogde en gekoelde groenten, gerookte haring, margarine, peul vruchten, rund-, varkens-, schapen- en paardenvet, bak- en braadve', versch en gezouten spek en zout. Op deze goederen is alsdan het algemeene tarief ad 3 van toepassing. Voor de invoerbelasting gelden dezelfde maatregelen. Tenslotte wordt een weeldebelasting ingevoerd, welke maximaal 25 zal bedragen. Tot slot een overzicht van de financiëele gevolgen van de be raamde maatregelen. Naar schatting zullen de voorgestelde wijzigingen de volgende mindere belastingopbrengsten opleveren Vennootschapsbelasting (tariefverlaging) 15 millioen Onbelaste reserve vennootschapsbelasting, inkomsten- en ondernemingsbelasting 110 Vermogensbelasting II (algeheele afschaffingen) 25 Totaal 150 millioen en de volgende meerdere opbrengsten Vermogensbelasting natuurlijke personen 1,5 millioen Ondernemingsbelasting landbouwbedrijven 30 Verhooging successierechten, enz14 Wijziging omzetbelasting 130 Totaal 175,5 millioen De geheele herziening levert dus naar schatting een grootere bate van ruim 25.500.000.aan den fiscus op.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1946 | | pagina 1