3
HET WETSONTWERP
BETREFFENDE DE
VERMOGENSAANWASBELASTING
landsch-Indië, en wel in den vorm van het nemen van schatkistpapier.
Deze credietverleening is in vergelijking met de credieten, die de alge-
meene banken aan het bedrijfsleven verleenen, hoe langer hoe be
langrijker geworden een proces, dat zich tijdens den tweeden
wereldoorlog nog in versterkte mate heeft voortgezet.
Het „andere overheidspapier", bedoeld in post 3, zijn obligaties ten
laste van de overheid met langeren looptijd dan schatkistpapifer (maar
waarschijnlijk niet langer dan 10 jaar). De algemeene banken verleenen
dus ook crediet op langeren termijn aan de overheid.
Uit post 4 blijkt, dat de algemeene banken wissels in disconto nemen.
Vroeger was dit hun meest op den voorgrond tredende werkzaamheid,
maar zij is door verschillende oorzaken steeds meer ingekrompen.
De vorderingen op bankiers in binnen- en buitenland (post 5) spruiten
voort uit diverse transacties. De Amsterdamsche Bank zal bij een bank
te New York een tegoed in dollars hebben, teneinde haar cliënten, die
een betaling in de Vereenigde Staten van Amerika moeten verrichten,
dollarchèques te kunnen verschaffen. De algemeene banken houden
zich n.1. ook bezig met den handel in vreemd geld (vreemde valuta).
Uit post 6 blijkt, dat de algemeene banken ook vrij veel crediet geven
op effectenonderpand.
De debiteuren van post 7 zijn de credietnemers, die niet onder de
posten 2, 3, 4 of 6 te brengen zijn. Post 7 omvat dus de Voorschotten en
credieten in rekening-courant onder borgtocht, cessie, hypotheek, enz.
Uit post 8 blijkt, dat de algemeene banken zich bezig houden mei
het emissie-bedrijf, het emitteeren van aandeelen en obligaties. Hiertoe
vormen zij dikwijls syndicaten. Natuurlijk gebeurt het wel eens, dat
de uit te geven aandeelen of obligaties niet alle terstond bij het publiek
worden geplaatst zelfs komt het voor, dat de banken blijvend met
een deel ervan blijven zitten. De nog niet geplaatste fondsen zijn activa
der banken, die onder post 8 paraisseeren. Het is echter mogelijk, dat
er ook effecten onder zijn, die voor belegging zijn gekocht.
(Wordt vervolgd).
Het ontwerp van wet betreffende de vermogensaanwasbelasting is,
zooals het thans luidt, zeer ongunstig voor de boerenleenbanken,
zoowel als voor de Centrale Bank.
Met het oog hierop hebben wij overleg gepleegd met de Centrale
Bank te Eindhoven en het resultaat is geweest, dat namens de beide
centrale banken een request te dezer zake is gezonden aan den Minis
ter van Financiën.
Naar wij meenen is het voor de boerenleenbanken goed van dit
request kennis te nemen, weshalve wij den inhoud hiervan laten
volgen
,,De ondergeteekenden, de Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank le
Utrecht en de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven
voelen zich gedrongen hare ongerustheid kenbaar te maken omtrent de
uiterst schadelijke gevolgen, die het Ontwerp van Wet op de Ver
mogënsaanwasbelasting in het bijzonder na de bij de Memorie van
Antwoord in de artikelen 22 en 28 lid 1 onder III voorgestelde wijzigin
gen, voor het geheele landbouwcredietwezen zal hebben, daar de
voorgestelde belastingheffing zoowel voor de boerenleenbanken als
voor de centrale banken de grenzen van het economisch mogelijke
verre zou overschrijden.
Alvorens op de in de Memorie van Antwoord voorgestelde wijzi
gingen dieper in te gaan, meenen zij er op te moeten wijzen, dat het
ontwerp geenszins rekening houdt met het bijzonder karakter der
boerenleenbanken, zooals deze tot uitdrukking komt in hare doel
stelling, welke uitsluitend gericht is op de bevordering van de land
bouwbelangen en niet op het behalen van winst. In overeenstemming
hiermede mag dan ook ingevolge de statutaire bepalingen het ver
mogen der boerenleenbanken ook na ontbinding niet ten goede
komen aan de leden;- uitbetaling aan winstgerechtigden vindt
niet plaats.
De boerenleenbanken zijn derhalve te beschouwen als sociale
instellingen. Een van de belangrijkste middelen om tot het doel, be
vordering van de landbouwbelangen, te geraken, is het aankweeken
van den spaarzin te plattelande; bijgevolge zijn de boerenleenbanken
in overwegende mate werkzaam op het gebied van het spaarwezen.
Hoewel de rechtsvorm der boerenleenbanken een andere is, dan
die van de meeste spaarbanken, staan zij daarmede in sociaal-econo
misch opzicht en in het bijzonder wat hare functie als spaarbank
betreft, gelijk. Het ware dan ook billijk, indien de boerenleenbanken
in fiscaal opzicht op gelijke wijze zouden worden behandeld als de
spaarbanken, temeer waar de organisatie der boerenleenbanken in
feite de grootste spaarorganisatie in Nederland is.
Vrijwel alle instellingen, die het spaarbankbedrijf uitoefenen, worden
door de vermogensaanwasbelasting ongemoeid gelaten, omdat haar
rechtsvorm zoodanig is, dat zij niet vallen onder de in artikel 2 lid 1
letter b. van het ontwerp opgesomde lichamen. Een gelijkstelling
daarmede van de boerenleenbank is niet alleen uit een oogpunt van
rechtsgelijkheid gewenscht, doch nog meer noodzakelijk uit hoofde
van het typische karakter der boerenleenbanken als coöperatieve
instelling.
Bij den aanvang van hare sociale werkzaamheden beschikken de
boerenleenbanken immers practisch niet over een eigen vermogen,
dat dienst kan doen als eerste stootkussen tegen verliezen. Haar
kapitaalsbasis is alsdan gelegen in de onbeperkte aansprakelijkheid
der leden. Kan daarmede aanvankelijk bij een bescheiden opzet wor
den volstaan, op den duur is een zeker eigen vermogen onontbeerlijk.
Het proces van geleidelijke vermogenstoeneming bij de boerenleen
banken naar gelang de toeneming der toevertrouwde middelen, waar
op door de centrale banken steeds wordt aangedrongen, mag op
straffe van ondergang dezer sociale instellingen niet worden onder
broken. M.a.w. de reserves en de reservetoeneming der boerenleen
banken, voor zoover deze in overeenstemming is met de toeneming
der inlagen, dienen te worden ontzien. Zulks klemt te meer, daar de
reserves der boerenleenbanken doorgaans blijven beneden de voor de
spaarbanken usantiëele reserves.
Ondergeteekenden verzoeken derhalve Uwe Excellentie dringend
in het ontwerp zoodanige bepalingen op te nemen, dat de boeren
leenbanken worden gelijk gesteld met de hiervoor genoemde spaar-
instellingen en derhalve van den belastingplicht voor de vermogens
aanwasbelasting worden vrijgesteld. Mocht zulks onverhoopt niet het
geval kunnen zijn, dan verzoeken zij Uwe Excellentie in het ontwerp
voor de boerenleenbanken althans een zoodanige aftrekpost op te
nemen, dat een redelijke toeneming van reserves in verband met de
stijging der toevertrouwde middelen gewaarborgd blijft.
In verband met het laatstgemelde verzoek valt nog op te merken,
dat het ontwerp van wet op de vermogensaanwasbelasting bepaald
desastreuze gevolgen voor de boerenleenbanken en derzelver centrale
instellingen zal hebben na de laatstelijk aangebrachte wijzigingen in
de in den aanhef dezes genoemde artikelen, waardoor de vermindering
van den vermogensaanwas met 5 van de waarde der bezittingen,
in het beginvermogen begrepen, is vervallen. Iedere bescherming tegen
belasting van schijnwinsten, zooals die althans nog in het oorspronke
lijke ontwerp was vervat (behoudens de ontoereikende aftrek voor
het effectenbezit, bij waardeering tegen beurskoersen) is daardoor
aan de onderwerpelijke sociale spaarinstellingen van het platteland
ontvallen.
Toen om fiscaaltechnische "redenen werd voorgesteld om af te
zien van de herwaardeering van onroerende goederen en schepen,
werd als compensatie voor het teloor gaan van de eventueele her-
waardeeringswinsten de algemeene aftrekpost van 5 der bedragen,
waarvoor de bezittingen in het beginvermogen waren gewaardeerd,
ingetrokken. Ten aanzien van dit punt valt op te merken, dat, indien
deze herwaardeering al eenige vermogensaanwas tot gevolg zou heb
ben gehad, ten opzichte van de boerenleenbanken en hare centrales,
die geen van allen in eenigszins beteekenende mate onroerend goed
of schepen bezitten, van compensatie geen sprake kan zijn. Zij kunnen
derhalve van de beoogde uitwisseling van fiscale voordeelen slechts
nadeel en geen voordeel hebben met als gevolg, dat zij naar verhou
ding tot de andere instellingen, die onder omstandigheden van de
voordeelige fisqale waardeering van onroerende goederen en schepen
wel kunnen profiteeren, zwaarder worden belast, dus dat zij naar ver
houding van haar reserves een grooter deel aan den fiscus moeten
opofferen.
Bij handhaving van de op dit punt bij de Memorie van Antwoord
aangebrachte wijziging dient dan ook tenminste te worden bepaald, dat
de 5 aftrek berekend moet blijven over de waarde der in het begin
vermogen begrepen bezittingen, verminderd met de waarde der onroe
rende goederen en schepen, voor zoover deze op den tweeden peil
datum nog aanwezig waren.
Tegen de onderhavige wijziging in het ontwerp, zooals deze thans
luidt, pleit ook, dat daardoor de reeds bestaande rechtsongelijkheid
tusschen natuurlijke personen en lichamen, wat betreft de heffing van
de vermogensaanwasbelasting, nog in aanzienlijke mate is verscherpt.
Zoowel voor natuurlijke personen als voor lichamen bestaat in gelijke
mate de mogelijkheid, dat in het eindvermogen al dan niet gerealiseer
de stille reserves tot uitdrukking worden gebracht. Indien voor de
natuurlijke personen een aftrek daarvoor wordt toegelaten, dan eischt
de billijkheid, dat die aftrek ook aan de lichamen wordt toegestaan.
Ondergeteekenden meenen er derhalve aanspraak op te mogen
maken, dat te haren opzichte alsmede voor de plaatselijke boerenleen
banken, voor zoover voor deze onverhoopt geen vrijstelling van ver
mogensaanwasbelasting zou worden verleend, de aftrek* van een be
paald percentage van de waarde der in het beginvermogen begrepen
bezittingen, zooals deze in het oorspronkelijk ontwerp was vervat, dan
wel een daarmede gelijk te stellen aftrekpost, wordt toegestaan.
De hiervoor geschetste bezwaren tegen de heffing van de ver
mogensaanwasbelasting ten laste van de boerenleenbanken en van de
centrale banken wordt te sterker gevoeld, wegens de in het ontwerp
opgenomen regeling voor waardeering van effecten. Uit hoofde van
haar bedrijf als spaarinstellingen zijn de boerenleenbanken en de
centrale banken verplicht een groot deeT harer middelen in effecten
te beleggen. Juist dit relatief groot bezit aan effecten heeft tot gevolg,
dat de vermogensaanwasbelasting voor de boerenleenbanken en der
zelver centrale instellingen veel te zwaar gaat drukken, daar reeds
uitsluitend op dit bezit, ook indien wordt rekening-gehouden met een
aftrek van 10 van de waarde van de in 't beginvermogen begrepen
effecten, gemiddeld een aanwas van 15 der nominale waarde moet
worden berekend,
Gezien het karakter van het bedrijf wordt de effectenportefeuille
uitsluitend aangehouden als belegging en is het nimmer de bedoeling
deze effecten, voordat zij worden uitgeloot, af te stooten. Dit blijkt
ook zeer duidelijk uit de wijze, waarop de effecten worden gewaar
deerd, n.1. op den aanschaffingsprijs doch voor niet meer dan 100