AIFFEISEN-BODE
OFFICIEEL ORGAAN VAN DE
COÖPERATIEVE CENTRALE
RAIFFEISEN-BANK TE UTRECHT
ONTWERP WET
BELASTINGHERZIENING 1946
GELD EN CREDIET (IV)
REDACTIE EN
ADMINISTRATIE
KR NIEUWE
GRACHT 29
UTRECHT
TELEF. 15867
NEGEN EN TWINTIGSTE JAARGANG No. 2
1 AUGUSTUS 1946
Dit ontwerp is in velerlei opzichten voor de boerenleenbanken van
belang, daar verschillende belastingen, waarmede deze te maken
hebben, een wijziging ondergaan. In het kort zullen de belangrijkste
wijzigingen worden besproken.
VENNOOTSCHAPSBELASTING.
Aanvankelijk heeft het in de bedoeling gelegen de vennoot
schapsbelasting geheel af te schaffen en deze te vervangen door een
tweetal andere belastingen, te weten een overwinstbelasting en een
winstgerechtigdenbelasting. De eerste' belasting had de strekking om
de winst van iedere onderneming, indien en voor zooveel die winst
boven een normale vergoeding van de voor de verkrijging daarvan be-
noodigde inspanning uitgaat, extra te treffen. Deze overwinstbelasting
zou derhalve voor alle ondernemingen gelden, ongeacht de rechtsvorm.
De winstgerechtigdenbelasting had de functif van een voorheffing
op de inkomstenbelasting.
Waar het niet mogelijk bleek te zijn om deze wijziging met de
noodige spoed in te voeren en het toch wenschelijk was om de belas
tingdruk op de ondernemingen op korten termijn belangrijk te ver
lagen, werd in de eerste plaats het tarief van de vennootschapsbelas
ting, dat liep van 30 tot 55 afhankelijk van het absolute bedrag
van de winst, teruggebracht tot een algemeen percentage van 25
Het ligt in de bedoeling, dat dit nieuwe tarief voor het eerst zal gelden
voor de boekjaren, welke na 31 December 1944 zijn geëindigd. Tevens
is gehandhaafd gebleven de bepaling, dat voor coöperatieve crediet-
instellingen of op coöperatieve grondslag werkende credietinstellingen,
indien zij de credietverleening uitsluitend beperken tot haar leden, de
belasting wordt verminderd tot een derde van het normale tarief.
I Voor de boerenleenbanken bedraagt dus de vennootschapsbelasting,
verschuldigd over het boekjaar 1945 (1 Jan. 194531 December 1946),
87a
'Het volgende punt van belang, doch eerst voor het belastingjaar
eindigende in of met het einde van het belastingjaar 1946, is, dat art. 10
van het besluit op de inkomstenbelasting een zeer belangrijke wijzi
ging ondergaat. Dit art. 10 van het besluit op de Inkomstenbelasting is
van toepassing voor de bepaling van de belastbare winst volgens de
vennootschapsbelasting. Het'nieuwe 3e lid van art. 10 laat als aftrek
bare passiva toe
1. verplichtingen, welke tegenover bepaalde natuurlijke of rechts
personen bestaan of welke plegen te ontstaan uit reeds bestaan
de rechtsverhoudingen
2. reserves tot dekking van risico's, welke plegen te worden ver
zekerd, doch die niet verzekerd zijn, echter tot geen hooger be
drag dan met de aard van die reserves in overeenstemming is
3. reserves tot gelijkmatige verdeeling van kosten en lasten, doch
tot geen hooger bedrag dan met de aard van die reserves in
overeenstemming is
4. de onbelaste reserves, welke krachtens art. 4 der wet belasting
voorziening 1946 of krachtens eenige andere wettelijke bepaling
zijn toegelaten.
Het spreekt vanzelf, dat de mogelijkheid om belastingvrij te reser
veeren van groot belang is, daar hierdoor min of meer belangrijke
bedragen aan de winst kunnen worden onttrokken en derhalve niet
belast worden in het jaar dat zij worden gemaakt. De term belasting
vrije reserve is in zooverre minder juist, daar zij uiteindelijk toch in de
belasting betrokken wordt, hetzij indien zij tot uitkeering wordt ge
bracht, hetzij zij in een bepaald jaar wordt aangewend om daarop het
verlies geheel of gedeeltelijk af te schrijven en op deze wijze de ver
liescompensatie met winsten van volgende jaren onmogelijk maakt.
Onder de onder 1 genoemde reserve zullen o.ifc kunnen worden ge
bracht b.v. de reserveering voor toekomstig uit te betalen pensioenen,
ook dan wanneer uit het gesloten arbeidscontract geen verplichting
tot toekenning van pensioenen voortvloeit, doch het desondanks ge
bruikelijk is pensioenen te verleenen.
Met de reserves onder 2 wordt bedoeld de reserve-assurantie voor
eigen risico, welke naar haar aard is beperkt en onder 3 vallen de
reserves voor uitgaven, die in de toekomst gedaan moeten worden,
doch te zwaar zouden drukken op het jaar, waarin zij gedaan moesten
worden. Het vormen van een reserve maakt het nu mogelijk om deze
kosten meer gelijkmatig over een aantal jaren te verdeelen.
Het belangrijkste is echter de onder 4 genoemde reserve. Deze
heeft ten doel de mogelijkheid te scheppen eventueele verliezen over
een grooter aantal jaren met winsten te vergelijken. Volgens de huidige
toestand kan een geleden verlies uitsluitend worden gecompenseerd
met de winst van de twee volgende jaren. Het toelaten van deze
reserves heeft ten doel mogelijk te maken, dat het verlies wordt ge
compenseerd met reeds in het verleden gemaakte winsten. Wordt ver
lies geleden, dan wordt dus deze reserve aangewend om dit verlies op
te vangen, althans te verminderen.
Blijft er, nadat de reserve volledig is aangewend, nog verlies over,
dan kan dit overschietende verlies nog in mindering worden gebracht
van de winst van de twee volgende jaren. De strekking is derhalve
meer of minder om de winsten en verliezen te nivelleeren. Deze
reserve wordt door het voorstel aan bepaalde grenzen gebonden.
Ten eerste waPhaar totale grootte betreft en ten tweede wat betreft
het bedrag, waarmede zij per jaar kan toenemen.
Voor de boerenleenbanken bedraagt het eerste maximum 10 van
de uitstaande vorderingen, effectenbezit en kasmiddelen. Hierboven
kan de onbelaste reserve niet stijgen. Nemen deze bezittingen af, dan
houdt dit tevens in, dat het maximum daalt, zoodat wanneer het
maximum reeds was bereik, dit tengevolge heeft, dat een gedeelte van
de reserve fiscaal winst wordt en derhalve voor dat gedeelte belast
woijdt. In een dergelijk geval is natuurlijk van een belastingvrij
reserveeren geen sprake meer. Het voorgestelde systeem brengt dus
met zich mede, dat deze reserve niet aan een absoluut, doch aan een
relatief maximum is gebonden, dat afhankelijk is van het bedrag, dat
in het bedrijf is belegd. Nemen de bedrijfsactiva toe, dan neemt ook
het maximum der reserve toe; nemen de bedrijfsactiva af, dan neemt
ook het toegelaten maximum der reserve af. Uit den aard der zaak is
dwingend voorgeschreven, dat in geval van verlies, dit verlies van de
reserve moet worden afgeboekt.
Het bedrag waarmede de reserve in eenig jaar kan toenemen is
maximaal 15 van de winst (voordat gereserveerd is) en bovendien
niet meer dan het bedrag, waarmede het bedrijfsvermogen zou zijn
toegenomen, indien de xeserve ongewijzigd was gebleven, of anders
uitgedrukt, met geen grooter bedrag dan dat van de winst in het
bedrijf wordt gelaten. Aangezien bij de boerenleenbanken steeds de
geheele winst in het bedrijf wordt gelaten, kan, zoolang het maximum
niet is bereikt, steeds 15 der winst belastingvrij worden gereser
veerd. Zeer belangrijk is de bepaling, dat de lichamen, die in de ven
nootschapsbelasting zijn aangeslagen en een herleide overgangsreserve
bezitten, deze herleide overgangsreserve tot het maximum toelaatbare
bedrag als onbelaste reserve kunnen beschouwen.
Uit het vorenstaande volgt zonder meer, dat de boerenleenbanken
thans in belangrijke mate haar reserves kunnen versterken, zonder dat
daarvoor eenige belasting verschuldigd is, terwijl anderzijds voor
zoover niet belastingvrij gereserveerd kan worden, het bedrag der ver
schuldigde belasting niet onbelangrijk lager wordt.
(Wordt vervolgd).
Met de Nederlandsche Bank moeten wij nader kennis maken.
Zij is geregeld bij een wet, de Bankwet (oorspronkelijk van 1863,
geheel vernieuwd in 1937 en gewijzigd bij Kon. Besluit van 1 Oct. 1945).
De werkkring der Nederlandsche Bank omvat, volgens art. 11 lid 1
van deze wet
lo. het uitgeven van bankbiljetten en het afgeven van bankassigiia-
tiën op haar kantoren en van bankassignatiën en cheques op haar
correspondenten (de Nederlandsche Bank heeft, behalve haar
hoofdbank in Amsterdam, een bijbank in Rotterdam en verder
17 agentschappen, alsmede 75 correspondentschappen)
2o. het disconteeren van a. wisselbrieven en promessen met twee
of meer solidair verbondenen en geen langere looptijd dan de
gebruiken des handels medebrengen; b. binnen zes maanden
aflosbare schuldbrieven onder solidaire medeverbintenis van den
discontent
3o. het koopen en verkoopen van a, wisselbrieven, geaccepteerd
door in Nederland gevestigde banken of bankiers, met geen